Nederlands
Zij, hun en hen
Het programma van vandaag
Het doel: zij, hun en hen op correcte wijze toepassen
- Bekijk het verschil tussen zij en hun
- Bekijk het verschil tussen hen en hun
- Bekijk het verschil tussen zij, hen en hun
- Theorie
- Zoek op
- Werkblad maken / reader
- Werkblad nakijken
- Studiemeter
- Evalueren - afronden
4. Theorie
Wanneer pas je zij, hun of hen toe?
Zij gebruik je:
- als onderwerp
Voorbeeld
Fout: Hun doen dat nooit!
Goed: Zij doen dat nooit!
- als bezittelijk voornaamwoord --> Dat is hun auto.
- als meewerkend voornaamwoord --> Hij heeft hun een duw gegeven.
Hen gebruik je:
- als lijdend voorwerp --> Marie heeft hen getrakteerd.
- na een voorzetsel --> Marie heeft de traktatie aan hen gegeven.
5. Zoek op
- Hoe vind je de persoonsvorm?
- Hoe vind je het gezegde?
- Hoe vind je het onderwerp?
- Hoe vind je het lijdend voorwerp?
- Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
6. Werkblad maken
Maak het werkblad en de opdracht uit reader 2 (les 11).
7. Nakijken
Kijk je werk na.
8. Studiemeter
Ga naar studiemeter en maak:
Ben je klaar? Maak:
- 2F --> Stijl --> Hun / zij
- 2F --> Stijl --> Zij / hun / hen
Ben je klaar? Maak:
- 2F --> Lezen --> Opdracht 1, 2 + 3
Succes!
9. Evalueren en afronden
We gaan de les bespreken.
- Wat vond je van de les?
- Wat vond je goed gaan?
- Wat vond je lastig?
- Wat heb je geleerd?
- Heb je tips en tops?