Mosje en Reizele
Karlijn Stoffels
over joodse kinderen in een weeshuis in het Warschau van de oorlog
Mosje Schuster ergert zich aan die joden die Jiddisch spreken en in 'rare zwarte jurken' over straat lopen. Mosje is een Póól die naar een Póólse school gaat. Maar als zijn ouders sterven, moet Mosje naar het joodse weeshuis van de beroemde dokter Korczak in Warschau. Het is het begin van een ongewone geschiedenis: die van Mosje en Reizele.
In de pers
NRC Handelsblad
'Mosje en Reizele is dankzij de jongensachtige, zich altijd groot houdende Mosje, met zijn opstandig laconieke toon, allesbehalve een sentimenteel boek. Toch is het eigenlijk daarom juist een emotioneel en pijnlijk boek.'
De Standaard
'De Nederlandse auteur Karlijn Stoffels debuteerde in 1996 ijzersterk met Mosje en Reizele […]. Stoffels heeft een patent op personages die zich uit reactie op hun onveilige situatie verschuilen achter een muur van cynisme. Het is geen erg stevige muur, want hij wordt met een vleugje liefde, respect en erkenning zo aan het wankelen gebracht. Dan blijken de personages even weerbaar als weerloos, maar vastbesloten om overeind te blijven.'
Die Zeit
'Tot aan het einde toe houdt Mosje Schuster zijn afstandelijkheid, zijn gortdroge commentaren, zijn humeurige gezichtspunt vol. Naast al die emotie, poëzie en spanning doet dat het boek buitengewoon veel goed. En overigens heeft het ook een happy end, dat van alle gruwel en treurnis niets wegneemt, maar dat de lezer wel een paar troostende tranen gunt.'
Literaire Prijzen
Genomineerd voor de Gouden Uil
Genomineerd voor de Deutscher Jugendliteraturpreis
Fragment
Warschau, 1939
Wat is het warm. Ik zet de zware tas neer en veeg het zweet van mijn handen. 'Geef mij die tas maar, jodenjongen!' riep een straatschoffie toen we uit de tram stapten. Ik was als altijd verbaasd. Ik ben blond, hoe zien ze toch dat ik joods ben?
We doen er niks aan. Vader en moeder niet, toen ze nog leefden, en oom Izaak, voor hij zijn hartaanval kreeg, al helemaal niet. Nu ben ik een echte wees. Ik denk ineens aan het grapje over de pasgeboren baby. Achenebbisj, riep zijn tante, zo klein en nu al een jood! Natuurlijk ben ik besneden, maar dat kan die jongen niet weten. Soms gingen we naar sjoel, en met Pesach aten we matzes. De meeste Polen gaan toch ook met Kerstmis naar de kerk al zijn ze niet gelovig.
Ik had zin om de jongen op zijn smoel te slaan, maar hij was al doorgelopen. Oom Izaaks dienstmeisje had me weg willen brengen naar het weeshuis, maar dat ging me te ver. Ze zouden me zien aankomen, als een klein kind aan het handje.
Ik pak mijn tas weer op en sjok verder. De Krochmalnastraat is druk. Woont iedereen hier op straat of zo? Winkeliers hebben hun spullen op de stoep gezet. Je kunt er bijna niet langs. Op een hoek staan een paar zwaar opgemaakte dames. Een ervan knipoogt naar me. Ik loop vlug door. In wat voor een achterbuurt ben ik terechtgekomen? In de wijk waar ik vandaan kom, Praga, aan de overkant van de Wisla, zijn de straten rustig, de huizen hoog en goed onderhouden. Hier zijn ze zo verzakt dat sommige door houten balken overeind gehouden moeten worden. En al die orthodoxe joden met lange baarden en mantels. Ik zal me hier nooit thuis voelen.
Verderop wordt de straat gelukkig rustiger en netter. Er zijn ook meer tuinen en grasperken. Voor een groot hek blijf ik staan. Hier moet het zijn. Het voorplein is leeg en stil. Geen kip te zien. Toch zijn er wel kippen want ik hoor zacht getok in de hokken achter het hek. Ik loop langzaam over het plein en blijf in de schaduw van de kastanjeboom staan. Ik heb spijt dat ik het dienstmeisje heb teruggestuurd. Het liefst draaide ik me om en ging ervandoor.
Te laat. Een grote stevige vrouw komt de voordeur uit. Alles is hier groot. Het huis zelf is vier verdiepingen hoog. Het heeft een balkon en wel honderd ramen. De voordeur is breed en massief.
De vrouw komt op me af. Ze is bol en lelijk. Duizend wratten heeft ze op haar gezicht. Kleine oogjes loeren naar me. Haar handen zijn grof en rood. Er zit vast eelt op, van het slaan.
Eén kind, dat gaat nog, maar elke dag honderd kinderen slaan, daar krijg je eelt van. Of ze gebruikt een riem, dat kan ook. Meestal doen ze het allebei. De riem voor echte straf en oorvijgen gewoon voor tussendoor, aan tafel, in de klas, in de badkamer, op straat.
De wrattenvrouw staat voor me. Ze bekijkt me. Ik kijk terug. Ze zal me niet meteen gaan slaan. De conciërge komt aanlopen. Een magere man in een grauwe stofjas. Hij draagt een sikje en een bril en hij grinnikt in zichzelf alsof er wat te lachen valt in de wereld. In zijn wereld misschien.
Ik geef hem mijn tas. 'Dank u wel, jongeheer,' zegt hij. 'Wilt u mij maar volgen?'
Over de auteur
Boektoppers
Email: uitgeverij@vanin.be
Website: http://www.boektoppers.be
Phone: + 32 3 480 55 11
Facebook: http://www.facebook.com/boektoppers