Specifieke doelgroepen
Samenvatting kennisbasisbegrippen specifieke doelgroepen
Samenvatting specifieke doelgroepen
Specifieke problematieken
1. Psychiatrische ziektebeelden
Kennis hebben van het model DSM-4 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fourth EditionPrimary Care Version (DSM-IV-PC)) voor patiëntenzorg:
DSM-IV is het classificatiesysteem dat door de meeste hulpverleningsinstellingen gebruikt wordt om vast te stellen of sprake is van een psychiatrische stoornis. In de DSM-IV zijn 11 verschillende persoonlijkheidsstoornissen opgenomen.
Dit omvat de 9 meest voorkomende psychiatrische symptomen en klachten:
Depressieve stemming:
Een depressieve stemming is wat anders dan depressief zijn. Een sombere depressieve stemming is vaak een normale reactie op een teleurstelling of bij verlies van iets of iemand. Het is dan logisch dat er een stemmingsdaling is. Er hoeft dan ook geen antidepressieve te worden gegeven. Bij een depressie heb je een aanhoudende, continue (bijna dagelijks aanwezig) depressieve stemming. Dit gaat vaak gepaard met cognitieve stoornissen (o.a. de aandacht niet goed meer kunnen richten, geheugendefect, oriëntatieproblemen, taalstoornis), afwijkende gedragingen en lichamelijke klachten.
Symptomen
Depressie is een syndroomdiagnose. Een syndroom is een reeks van met elkaar samenhangende verschijnselen, een complex van symptomen, vaak kenmerkend voor een bepaalde ziekte. Bij een depressie is er gedurende tenminste 2 weken bijna dagelijks optreden van 3 of meer van de volgende symptomen, waarbij ten minste één van de eerste twee symptomen obligaat is:
1. Sombere stemming gedurende het grootste deel van de dag
2. Verlies van interesse of plezier, niet meer blij kunnen zijn
3. Besluiteloosheid of concentratieproblemen
4. Gevoelens van waardeloosheid of schuld
5. Gedachten aan de dood of aan suïcide
6. Agitatie of remming
7. Vermoeidheid of energieverlies
8. Slapeloosheid of overmatig slapen
9. Verandering van eetlust of gewicht
http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/ziekten/10236-depressieve-stemming-of-depressief.html
Angst:
Wat is een angststoornis?
Er bestaan verschillende soorten angststoornissen. Het gemeenschappelijke kenmerk is dat er sprake is van angst. Angst is een gevoel dat optreedt bij dreigend gevaar. Sommige mensen zijn echter angstig zonder realistische aanleiding. Er sprake van een angststoornis als je door deze ongegronde angst niet goed functioneert in het dagelijks leven. Van alle Nederlanders heeft bijna 20% ooit last (gehad) van een angststoornis.
Gegeneraliseerde angststoornis
Mensen die constant angstig en bezorgd zijn over alledaagse dingen hebben een gegeneraliseerde angststoornis. Ze hebben moeite dit onder controle te houden. De gegeneraliseerde angststoornis lijkt veel op een depressie, maar een verschil is dat iemand met deze angststoornis last heeft van bijvoorbeeld zweten en hartkloppingen. Het verschil met andere angststoornissen is dat de angst constant aanwezig is en niet ontstaat door een bepaalde situatie. De gegeneraliseerde angststoornis begint meestal op latere leeftijd tussen de 50 en 60 jaar.
Paniek stoornis
Bij een paniekstoornis heeft iemand plotselinge paniekaanvallen. Mensen met een paniekstoornis krijgen onverwacht een grote angst, zonder dat daar een directe aanleiding voor is. Het gebeurt gewoon. Ze kunnen tegelijkertijd last krijgen van hartkloppingen, zweten, opvliegers, koude rillingen, trillen of duizeligheid. De helft van de mensen met een paniekstoornis heeft ook last van agorafobie. In dat geval vermijdt iemand bepaalde situaties, omdat hij bang is voor een nieuwe aanval.
Sociale fobie
Mensen met een sociale fobie zijn bang voor situaties waarin ze kritisch beoordeeld worden. Of ze zijn bang zichzelf belachelijk te maken. Ze hebben angst om bijvoorbeeld te gaan blozen, trillen of zweten. De angsten en het vermijden van sociale situaties belemmeren mensen sterk in het dagelijks leven.
Specifieke fobie
Bij een specifieke fobie heeft iemand een angst die overdreven en onlogisch is. De angst gaat niet weg en komt door een voorwerp of een situatie. Bijvoorbeeld vliegen, hoogte, dieren, injecties of bloed. Soms wordt iemand angstig bij alleen al de gedachte aan het voorwerp of de situatie.
Posttraumatische stress-stoornis en dwangstoornis
Deze 2 stoornissen vallen ook onder de noemer angststoornis. Een posttraumatische stress-stoornis is een hevige stressreactie op een schokkende gebeurtenis. Iemand met een dwangstoornis heeft last van steeds terugkerende dwanggedachten en/of dwanghandelingen. Beide stoornissen zijn uitgewerkt in aparte artikelen. Lees meer over de posttraumatische stress-stoornis of de dwangstoornis.
http://www.mentaalvitaal.nl/meer-lezen-over/stoornis/angststoornis
Onverklaarde lichamelijke klachten:
Tot zo’n 50% van de patiënten met lichamelijke klachten krijgt van hun huisarts of specialist te horen, dat hun lichamelijke klachten onverklaard zijn. Als een huisarts of specialist geen bekende medische verklaring voor lichamelijke klachten kan aanwijzen, dan leidt dit soms tot de conclusie dat deze klachten psychisch zijn. Psychische problemen kunnen één van de oorzaken zijn van lichamelijke klachten, maar dit hoeft niet. Psychische problemen kunnen even goed het gevolg zijn van lichamelijke klachten. Bovendien kunnen psychische problemen en lichamelijke klachten naast elkaar voorkomen zonder dat hier een relatie tussen is.
Als de oorzaak van lichamelijke klachten onbekend blijft en de lichamelijke klachten niet behandeld kunnen worden, dan kunnen ze blijven bestaan. Klachten, die blijven bestaan, kunnen verergeren door automatische reacties van het lichaam op de klachten. Een voorbeeld hiervan is de reactie van het lichaam op pijn. Eén van de reacties op pijn is, dat de spieren rondom de pijnplek automatisch aanspannen. Door dit automatisch aanspannen van de spieren ontstaat er een harde beschermlaag rondom de pijnplek. Deze harde beschermlaag is bedoeld om verdere beschadiging te voorkomen. Deze automatische overlevingsstrategie van het lichaam zie je bijvoorbeeld als je ongelukkig valt en je knie blesseert. Om verdere blessure van de knie te voorkomen spannen de spieren rondom de knie zich aan. De knie wordt “gespalkt” door de spieren. Deze overlevingsstrategie is voor een korte periode positief. Als de pijn echter langer aanhoudt, dan kunnen patiënten last van deze overlevingsstrategie krijgen. Als spieren namelijk lang aangespannen blijven, dan verzuren de spieren. Dit verzuren leidt tot extra pijn, die bovenop de pijn komt die er al was. Er kan dan een neerwaartse spiraal ontstaan.
Lichamelijke klachten kunnen ook andere gevolgen hebben. Als gevolg van lichamelijke klachten kunnen activiteiten en contacten met anderen afnemen. Patiënten worden soms ook machteloos, angstig of somber van de klachten en hun lichamelijke conditie kan verloren gaan. Hierdoor neemt de kwaliteit van leven steeds verder af. De klachten gaan dan steeds meer het leven van patiënten bepalen. Om deze neerwaartse spiraal te stoppen is een cursus ‘Omgaan met de gevolgen van onverklaarde lichamelijke klachten’ ontwikkeld, die patiënten weer de controle over hun eigen leven en lichaam teruggeeft.
http://www.onverklaarde-klachten.nl/
Cognitieve stoornissen:
Cognitieve functies worden ook wel ‘kennende functies’ genoemd. Hiermee bedoelen we functies die te maken hebben met het verwerken van informatie en je in staat stellen tot leren, intelligent gedrag. Bijvoorbeeld aandacht en concentratie, oriëntatie, waarnemen, denken, inprenten, herinneren, plannen maken, problemen oplossen, handelen, vaardigheden, het nemen van initiatieven en inzicht in de eigen situatie. Een cognitieve stoornis is een stoornis in een of meer cognitieve functies. Dit kan problemen opleveren met het geheugen, taal, gedrag en het oplossen van problemen.
Een cognitieve stoornis kan tijdelijk of blijvend zijn. Tijdelijke cognitieve stoornissen komen bijvoorbeeld voor bij psychische problemen zoals depressie. Ook kunnen ze een lichamelijke oorzaak hebben, bijvoorbeeld een ontregelde stofwisseling of een blaas- of longontsteking. Vooral oudere mensen zijn hier gevoelig voor. Voorbeelden van blijvende stoornissen zijn de diverse vormen van dementie, de ziekte van Korsakov en de gevolgen van ander niet aangeboren hersenletsel.
http://www.emergis.nl/ik-zoek-hulp/ons-hulp-aanbod/cognitieve-stoornissen/wat-is-het/
Gebruik van een middel:
Van 'middelenmisbruik' wordt gesproken wanneer een jongere veelvuldig en langdurig alcohol of drugs gebruikt ondanks de problemen die dat veroorzaakt. Dit kunnen problemen zijn met het nakomen van zijn verplichtingen op school, op het werk of thuis of herhaaldelijk in aanraking komen met justitie. 'Verslaving' of 'afhankelijkheid' gaat nog een stap verder; de jongere is dan ook lichamelijk of geestelijk afhankelijk van alcohol of drugs. Verslaafde jongeren gebruiken een middel langere tijd, hebben er steeds meer van nodig of krijgen onthoudingsverschijnselen als zij het niet op tijd nemen. Verslaving wordt meestal voorafgegaan door misbruik van alcohol of drugs. In beide gevallen, bij misbruik en verslaving, is er sprake van een middelenstoornis.
Van gebruik tot verslaving
Middelengebruik begint meestal met experimenteel gebruik van bijvoorbeeld alcohol, tabak of cannabis. Experimenteel gebruik kan overgaan in geregeld gebruik waarbij het wordt gebruikt om bijvoorbeeld met stress om te gaan. Wanneer de gewenste effecten bereikt worden, kan dit leiden tot herhaald gebruik. In deze fase kan probleemgedrag ontstaan: zoals spijbelen, liegen of teruglopende schoolresultaten. Dit wordt ook wel 'problematisch gebruik' genoemd. Wanneer ondanks de problemen die het veroorzaakt het gebruik aanhoudt, kan er sprake zijn van misbruik. Het middelengebruik is dan een centrale plaats gaan innemen in het leven van de jongere en veroorzaakt op verschillende terreinen (op school, thuis, werk) aanzienlijke problemen. Het laatste stadium is dat van verslaving dat in onderzoeksliteratuur vaak 'afhankelijkheid' wordt genoemd (Verhulst en Verheij 2000). Bij deze beschrijving beperken we ons tot de definitie en cijfers over de stoornissen in het gebruik van middelen.
Stoornissen in het gebruik van middelen
Het psychiatrisch handboek 'Diagnostic an Statistical Manual of Mental Disorders' (DSM IV) geeft criteria voor het diagnosticeren van een stoornis in het gebruik van middelen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 'middelenmisbruik' en 'middelenafhankelijkheid'. In beide gevallen leidt het gebruik van middelen tot duidelijke beperkingen of lijden in het dagelijks leven van de jongere.
Middelenmisbruik
Volgens dit psychiatrisch handboek is van middelenmisbruik sprake wanneer minstens een van de volgende symptomen zich over een periode van minimaal twaalf maanden voordoet:
· herhaald gebruik van een middel waardoor het niet meer lukt te voldoen aan verplichtingen op school, het werk of thuis (bijvoorbeeld absentie, schorsing of verwijdering van school);
· herhaald gebruik van een middel in situaties waarin dat fysiek gevaarlijk is;
· herhaald in aanraking komen met justitie in verband met een middel;
· voortdurend gebruik van een middel ondanks aanhoudende of terugkerende problemen op sociaal of relationeel terrein die te maken hebben met het gebruiken van het middel.
Afhankelijkheid van middelen
Middelenafhankelijkheid, een zwaardere stoornis als middelenmisbruik, wordt volgens dit psychiatrisch handboek gediagnosticeerd als drie of meer van de volgende symptomen zich binnen twaalf maanden tegelijkertijd voordoen:
· Tolerantie treedt op, dat wil zeggen dat er steeds meer van het verslavende middel nodig is om het gewenste effect te bereiken of dat steeds minder effect optreedt bij het gebruik van eenzelfde hoeveelheid van het verslavende middel.
· Er treden onthoudingsverschijnselen op als men het middel niet gebruikt, of er worden gelijksoortige middelen genomen om de onthoudingsverschijnselen het hoofd te bieden. -Het middel wordt in steeds grotere hoeveelheden genomen, over een langere tijd dan eigenlijk de bedoeling was.
· Er is de drang om te stoppen met het middel. Verschillende (mislukte) pogingen zijn ondernomen om te stoppen of de hoeveelheid te minderen.
· Veel tijd wordt gestoken in het verkrijgen of het gebruiken van het middel.
· Belangrijke sociale activiteiten, werk of vrijetijdsbesteding worden opgegeven of verminderd voor het middelengebruik.
· Iemand gaat door met het gebruik, ook al kent men de nadelen daarvan voor het functioneren of de gezondheid.
http://www.nji.nl/Middelenmisbruik-en-verslaving-Probleemschets-Definitie
Slaapstoornissen:
Niet iedereen slaapt altijd even goed. Slecht slapen wordt een probleem als het gedurende een langere periode aanhoudt en het functioneren van iemand gedurende de dag beïnvloedt. Als de klacht van slecht slapen langer dan een maand aanhoudt en iemand functioneert daardoor overdag niet meer, dan spreken we van een slaapstoornis.
Ongeveer een derde van de mensen heeft wel eens last van een slaapstoornis. Ook kinderen kunnen er last van hebben. Meestal gaat een slaapstoornis vanzelf weer over, maar er zijn ook mensen bij wie de klachten aanhouden.
Primair of secundair
Bij primaire slaapstoornissen is geen sprake van een lichamelijk of psychisch probleem dat het slaapprobleem veroorzaakt.
Bij secundaire stoornissen is er sprake van een andere aandoening die de slaapproblemen veroorzaakt. Er is een directe samenhang tussen het slaapprobleem en bijvoorbeeld een psychisch probleem (vooral depressie en angst) of klachten als pijn en jeuk door een lichamelijke ziekte (reuma, diabetes, schildklieraandoeningen, kanker).
Seksuele disfunctie
Gewichtsverandering of abnormaal eten
Psychotische symptomen:
Verschillende psychotische stoornissen
Het handboek van de psychiatrie, de DSM, maakt de volgende onderverdeling in psychotische stoornissen:
Schizofrenie
Schizofrenie is een ernstige psychiatrische aandoening die zich kenmerkt door het optreden van psychoses.
Kortdurende psychotische stoornis
De psychotische verschijnselen duren niet langer dan één maand. Ook als de verschijnselen maar gedurende één dag (het minimum) aanwezig zijn geweest, kan al gesproken worden van een kortdurende psychotische stoornis.
Soms is de psychose een reactie op een stressvolle gebeurtenis. Het wordt in dat geval ook wel een reactieve psychose genoemd. Een reactieve psychose wordt alleen zo genoemd wanneer er een duidelijke, voor iedereen overweldigende stressfactor aanwijsbaar is.
Ongeacht de veroorzaker van de psychose, vindt bij de kortdurende psychotische stoornis altijd een volledige terugkeer naar het niveau van functioneren van voor het begin van de verschijnselen plaats. De patiënt houdt geen blijvende gevolgen over aan de psychotische symptomen.
Schizofreniforme stoornis
De schizofreniforme stoornis heeft nagenoeg dezelfde kenmerken als schizofrenie. Echter, terwijl bij schizofrenie de symptomen gedurende zes maanden ononderbroken aanwezig moeten zijn, duurt een episode bij de schizofreniforme stoornis nooit langer dan zes maanden. Er wordt dus niet voldaan aan de minimale duur van een half jaar, zoals bij schizofrenie het geval is. Ten slotte hoeft een schizofreniforme stoornis niet te leiden tot ernstige problemen in het sociaal en/of beroepsmatig functioneren; schizofrenie daarentegen per definitie wel.
Manische psychose
Bij de manisch-depressieve stoornis, ook wel bipolaire stoornis genoemd, kan er ook sprake zijn van een psychose: de manische psychose.
Psychotische stoornis als gevolg van middelengebruik
De psychotische verschijnselen komen rechtsstreeks voort uit het gebruik van alcohol, drugs of geneesmiddelen. Wanneer de oorzaak in het gebruik van drugs ligt, wordt ook wel van eendrugspsychose gesproken. De hallucinaties of wanen bij deze stoornis zijn ernstiger dan verwacht mogen worden op basis van de ingenomen middelen. Hallucinaties, waarvan de patiënt inziet dat ze veroorzaakt worden door de ingenomen middelen (zoals bij de hallucinerende werking van sommige drugs), maken geen onderdeel uit van dit ziektebeeld.
Kraambedpsychose
Een kraambedpsychose, ook wel postpartum psychose genoemd, is een psychose die zich binnen zes maanden na de bevalling voordoet.
De kraambedpsychose geneest met adequate behandeling meestal na enkele weken.
Schizoaffectieve stoornis
Van een schizoaffectieve stoornis is sprake wanneer naast een aantal kenmerkende schizofrene symptomen ook kenmerken van een stemmingsstoornis op de voorgrond staan. Met andere woorden, iemand heeft dan naast de psychotische en negatieve symptomen een zeer sombere, manische of juist sterk wisselende stemming.
Waanstoornis
Bij een waanstoornis staat een waandenkbeeld op de voorgrond. Het moet hierbij echter wel om een niet-bizarre waan te gaan. Met andere woorden, een waan die betrekking heeft op situaties, die in het echte, dagelijkse leven kunnen voorkomen. Voorbeelden zijn dat iemand de sterke overtuiging heeft achtervolgd of vergiftigd te worden of in de (onjuiste) veronderstelling verkeert aan een ernstige ziekte te lijden. Naast de waan kunnen gevoels- en/of reukhallucinaties optreden, maar deze vertonen in dat geval een duidelijke samenhang met het waandenkbeeld. Afgezien van de aanwezige waan vertoont iemand met een waanstoornis geen duidelijk afwijkend gedrag.
Gedeelde psychotische stoornis
Er wordt gesproken van een gedeelde psychotische stoornis wanneer iemand een waan van een dierbare naaste overneemt en zelf overtuigd is van de waarheid ervan. Deze stoornis wordt ook wel folie à deux genoemd. De waan komt immers voort uit het waansysteem van een (belangrijke) ander en bevat dezelfde inhoud als de persoon waarmee een nauwe/intieme relatie wordt onderhouden. Wanneer de relatie met de ander wordt beëindigd, verdwijnen meestal ook de waandenkbeelden. Aan dit ziektebeeld houdt de patiënt over het algemeen geen blijvende gevolgen over.
Psychotische stoornis door een lichamelijke aandoening
Men spreekt van een psychotische stoornis door een lichamelijke aandoening als iemand lijdt aan hallucinaties of wanen en de oorzaak een direct gevolg is van een lichamelijke ziekte of een ander lichamelijk medisch probleem. De verschijnselen mogen niet voortkomen uit een andere psychische stoornis, zoals dementie.
Psychotische stoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO)
Restcategorie. Er bestaat bij de psychotische stoornis NAO onduidelijkheid over de specifieke diagnose. Hieraan kunnen drietal redenen ten grondslag liggen:
· er zijn te weinig gegevens om een specifieke diagnose te stellen;
· er is sprake van tegenstrijdige informatie, waardoor geen specifieke diagnose kan worden gesteld;
· er is niet voldaan aan alle criteria van een andere (specifieke) psychotische stoornis.
http://www.psychischegezondheid.nl/slaapstoornissen
2. Leer- en gedragsproblematiek
Stoornissen voor alle leeftijdsgroepen die samenhangen met een minder dan gemiddeld intellectueel functioneren.
Vormen van ADHD, aandachtsgestoorde type, hyperactief-impulsieve type, gecombineerde type
Aandachtstekort:
In het Nederlands: aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Kinderen met ADHD hebben vaker en sterker dan de meeste andere kinderen problemen met:
· Aandacht en concentratie:
zij vinden het moeilijk om hun aandacht blijvend op een taak te richten en zich niet door allerlei prikkels uit de omgeving te laten afleiden
· Hyperactiviteit:
ze zijn, vooral op jongere leeftijd, voortdurend in beweging. Ze zijn vaak snel opgewonden en gefrustreerd. Vaak voelen zij een grote onrust van binnen. Stil zitten en rustig zijn kost ongewoon veel energie.
· Impulsiviteit:
zij doen voordat ze denken. Ze houden zich niet (ook niet onbewust) bezig met de gevolgen van hun gedrag; de 'remfunctie' ontbreekt.
· Regelfuncties:
ze vinden het moeilijk te plannen, en om hun emoties, motivatie en alertheid te reguleren en eerdere ervaringen te laten meespelen bij beslissingen en verwachtingen over de toekomst. Ze reageren daardoor ook anders op beloning en straf.
http://www.steunpuntadhd.nl/is-het-adhd/wat-is-ad%28h%29d/
Extreem oppositioneel, opstandig gedrag (ODD):
Drs. Tamar de Vos - van der Hoeven
In bepaalde fases van de ontwikkeling van een kind is opstandig gedrag normaal. Bijna iedere peuter of kleuter maakt wel een periode door met veel opstandigheid. En ook bijna iedere puber begint op een gegeven moment zich enorm te verzetten en voortdurend de strijd op te zoeken. Dit opstandige gedrag hoort bij deze levensfase en het kind leert hier ook van.
Maar soms neemt het opstandige gedrag zulke vormen aan dat er niet meer gewoon sprake is van bij de leeftijd horend opstandig gedrag. Of het kind blijft opstandig, ook wanneer het allang geen kleuter meer is, of het kind gaat steeds meer agressie laten zien. Dan kan er sprake zijn van een agressieve gedragsstoornis.
Bij de agressieve gedragsstoornis maken we onderscheid tussen de antisociale gedragsstoornis (CD) en de oppositioneel opstandige gedragsstoornis. Het belangrijkste onderscheid tussen ODD en CD ligt in het feit dat kinderen met CD ook gewelddadig kunnen zijn en geen respect hebben voor de gevoelens en rechten van andere. Bij ODD zien we vooral het verzet op de voorgrond treden. Kinderen met ODD laten over het algemeen bij het ouder worden geen crimineel gedrag zien. Vaak zijn jongeren met ODD wel meer op zichzelf omdat ze buitengesloten worden door hun neiging mensen te irriteren.
In het internationale handboek voor psychiatrische stoornissen, de DSM, wordt ODD als volgt omschreven:
Het gedrag van het kind is negativistisch, vijandig en het kind is openlijk ongehoorzaam met een duur van tenminste 6 maanden waarin vier of meer van de volgende problemen aanwezig zijn:
* Driftig * ruzie met volwassenen * opstandig, het kind weigert zich te voegen naar de verzoeken/ regels van volwassenen * met opzet anderen ergeren * andere de schuld geven van eigen fouten, onvoldoende het eigen aandeel zien een probleem *prikkelbaar/ ergert zich snel * vaak boos en gepikeerd * vaak hatelijk en wraakzuchtig.
De gedragsstoornis zorgt voor een beperking in het sociale en school functioneren
Er zijn bij ODD twee verschillende problemen te zien, enerzijds opstandig, agressief gedrag en anderzijds de neiging om andere 'opzettelijk' lastig te vallen of te irriteren.
Maar een kind met ODD kan ook heel lief en aardig zijn. Het gedrag kan alleen heel snel omslaan bij de kleinste aanleiding.
Hyperactiviteit / impulsiviteit (ADD):
ADD, het type met alleen concentratieproblemen
Een aantal kenmerken van dit type zijn:
· snel afgeleid zijn door irrelevante dingen en geluiden;
· moeite hebben met plannen en organiseren;
· problemen hebben met taken afmaken en deadlines halen;
· falen in het concentreren op details en hierdoor slordige fouten maken;
· zelden instructies nauwkeurig en compleet opvolgen;
· Verliezen of vergeten van dingen als sleutels, portemonnee, reisdocumenten en spullen die nodig zijn om een taak uit te voeren.
Ongeveer 40 procent van alle mensen met ADHD hebben dit type. Het zijn nog steeds overwegend vrouwen die deze diagnosetype krijgen. Dat er minder mannen zijn heeft vermoedelijk te maken omdat deze symptomen vaak worden gezien als typisch mannenkwaaltjes. Vaak wordt ADD als diagnose gemist of laat herkend omdat de symptomen vaak niet goed zichtbaar zijn. Mensen met ADD hebben het vaak niet makkelijk gehad en een leven vol met problemen achter zich.. Ondanks de wilskracht, motivatie en mentaliteit lukt het iemand met ADD nauwelijks om aan de verwachtingen van anderen te kunnen voldoen. Men wordt dan al heel snel als dom, lui en ongeïnteresseerd bestempeld terwijl het tegendeel waar is.
IQ van 0 tot 50 en tussen de 71 en 84:
Het doel van een IQ test is om een indicatie van iemands intelligentie te geven. De uitslag van zo'n test, het IQ cijfer, is dan ook slechts een schatting van iemands ware intelligentie. Geen enkele test meet intelligentie perfect! De uiteindelijke score op een IQ test hangt af van je prestaties in vergelijking met anderen. IQ tests worden bij grote referentiegroepen afgenomen. Deze groepen bestaan uit verschillende mensen met verschillende achtergronden en leeftijden. Als je vervolgens die test maakt, wordt je score afgemeten aan de scores van die referentiegroep. Hoe meer vragen je goed hebt ten opzichte van de rest, hoe beter je scoort.
http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/124577-iq-scores-en-percentielen-een-tabel.html
Verdeling IQ
IQ
Categorie
160+
Exceptioneel begaafd/geniaal
145-160
Zeer hoogbegaafd
130-145
Hoogbegaafd
120-129
Begaafd
110-119
Bovengemiddeld
90-109
Gemiddeld
80-89
Benedengemiddeld
70-79
Zwakbegaafd
50-69
Licht verstandelijk beperkt
35-49
Matig verstandelijk beperkt
25-34
Ernstig verstandelijk beperkt
3. Problematiek bij ouderen
Gedragsproblemen die voortkomen uit dementie:
Een overzicht van de meest voorkomende soorten probleemgedrag bij dementie, zoals beschreven in de NVVA Richtlijn Probleemgedrag.
Agitatie: innerlijke rusteloosheid leidend tot ondoelmatig gedrag, met een sterk repeterend karakter
Subtypen
– Motorische agitatie: continu rondlopen, niet stil kunnen zitten of liggen, rammelen aan deuren, tikken op tafel, alles overhoop halen
– Verbale agitatie: continu praten, mompelen
– Vocale agitatie: jammeren, schreeuwen, roepen, zingen, (stereotiepe) geluiden maken
Agressie: gewelddadig gedrag
Subtypen
– Verbale agressie: schelden, vloeken, beschuldigen, dreigen
– Handelende agressie: slaan, duwen, schoppen, vernielen, met voorwerpen gooien, dreigende gebaren maken, automutilatie
Negativisme: gerichte afweer of verzet, tegenwerken bij de verzorging (situationeel), (alle) hulp afwijzen, medicatie en voeding weigeren, altijd klagen, nergens tevreden over zijn, altijd kritiek hebben
Omkering van het dag- en nachtritme: slaapprobleem of agitatie tijdens avond en nacht in combinatie met overmatige slaperigheid, sufheid, apathie of initiatiefloosheid overdag
Claimend gedrag: zodanig aandacht en hulp vragen dat dit leidt tot irritatie bij hulpverleners
Prikkelbaarheid: zeer snel boos, geïrriteerd of ontstemd zijn
Ontremming: gedrag gekenmerkt door hyperactiviteit en controleverlies
Subtypen
– Ontremming bij eten: gulzig eten, vraatzucht, eten zolang er eten is
– Seksuele ontremming: handtastelijk gedrag, seksuele intimidatie, obscene gebaren maken, steeds masturberen
Zwerfgedrag: continu (rond)lopen met een doel, steeds op zoek of op weg zijn naar een bepaalde plaats, persoon of bezigheid
Verzamelwoede: verzamelen van voorwerpen, alles meenemen in rollator of verstoppen in tasje
Decorumverlies: onaangepast, schaamteloos gedrag, uitkleden in het openbaar, er onverzorgd bijlopen, boeren, winden laten, overal urineren, grof taalgebruik, knoeien met eten
Apathie: initiatiefloos gedrag, niet tot activiteiten te bewegen, niet uiten van emoties
Overmatig oninvoelbaar huilen of lachen: spontaan of na geringe emotie onbedwingbaar huilen of lachen dat vaak in elkaar over gaat
http://www.werkenindeouderengeneeskunde.nl/specials/probleemgedrag-bij-dementie
Omgaan met demente cliënten; handelingsplannen uitvoeren:
Zoals gezegd kunnen door een juiste begeleiding te geven de depressieve
klachten van iemand met dementie mogelijk verminderen. De basis voor
deze begeleiding is:
- een belevingsgerichte werkhouding;
- de zorgcyclus.2
Belevingsgerichte werkhouding
Een belevingsgerichte werkhouding houdt in dat je je probeert te verplaatsen
in de bewoner met dementie.
Om dit te kunnen doen zijn eigenlijk twee dingen belangrijk:
a) Je verdiept je in de persoon die je verzorgt en wat hij heeft meegemaakt.
Het gaat erom dat je een idee hebt van iemands persoonlijkheid en zijn
levensloop:
Wat is iemand voor type mens? Wat heeft iemand voor leven geleid? Wat
had hij voor werk? Waar was hij in de oorlog?
b) Je probeert je voor te stellen hoe het is om dement te zijn.
Hoe zou het voelen om niet meer te kunnen schrijven, mensen of dingen
niet meer te herkennen of niet meer te weten waar je bent?
Wanneer je meer over iemands achtergrond weet en je bedenkt wat dementeren
inhoudt (voor zover mogelijk), kun je iemand beter begrijpen en je
zorg daarop afstemmen.
De zorgcyclus
De Plezierige-Activiteiten-Methode bij depressie richt zich op de begeleiding
van de persoon met dementie. We volgen hierbij de zorgcyclus. Deze
ziet er als volgt uit:
A. De behoefte aan begeleiding in kaart brengen
- Informatie verzamelen
- Een beeld vormen van de behoefte aan begeleiding
B. Plannen van begeleiding
- Beoogde begeleidingsresultaten formuleren
- Begeleidingsactiviteiten kiezen
C. Uitvoeren van begeleiding
- De bewoner begeleiden
D. Evalueren van begeleiding
- Het begeleidingsproces evalueren, zowel tussentijds als achteraf
Omgaan met kinderen van demente ouders:
Benader de oudere met respect
De dementerende mens is een volwassen mens, met een heel eigen geschiedenis, die helaas in toenemende mate aanvullende hulp nodig heeft. Benader hem of haar met respect en niet "als een kind".
Activeren
Het is goed dat hij of zij actief en bezig blijft. Neem niets uit handen wat hij of zij nog kan, ook wanneer het een beetje fout loopt, of wanneer het te lang duurt. Laat de dementerende zichzelf wassen of doe samen een afwasje. Hou je bezig met de mogelijkheden, niet met de onmogelijkheden van de betrokkene. Zoek daarbij naar het evenwicht tussen dingen zelf laten doen (die nog goed lukken) en dingen overnemen/ uit handen nemen (bijvoorbeeld ter bescherming van de ouderen, om frustratie te voorkomen).
Een andere manier
Aanpassing aan de situatie is het sleutel-begrip. Als dingen niet meer op de vertrouwde manier kunnen, zoek een andere weg, maar stel daarbij de vraag MOET het wel gebeuren?, is het NOODZAKELIJK?. Bijvoorbeeld als iemand niet meer met mes en vork kan omgaan maar wel met de lepel, laat dat zo, ga het niet steeds corrigeren. Als iemand persé met zijn hoed op in bed wil slapen, laat dat zo, accepteer dat.
Decorum
Wanneer het besef van wat hoort en wat niet hoort, van wat netjes en niet netjes is, verloren gaat, bereik je meer door maar een oogje dicht te knijpen en onopgemerkt de helpende hand te bieden dan door een "standje" te geven.
Voorkom dat de persoon in een isolement komt
Soms heeft hij of zij de neiging zich terug te trekken omdat hij/zij zich onzeker voelt, dus probeer een bewoner bij groepsactiviteiten te betrekken.
Ontspanning
Geestelijke ontspanning en bezig zijn is belangrijk. Neem rustig de tijd voor bepaalde dingen zoals bijvoorbeeld koffie drinken. Activiteiten in de vorm van spelletjes, handenarbeid, iets klaarmaken, muziek en gesprekken zijn van belang. De spankracht van de dementerende is afgenomen dus kan hij/ zij niet lang achtereen bezig zijn. Een half uur kan al te lang zijn.
Communicatie
Enkele tips:
· praat langzaam en gebruik korte zinnen.
· stel één vraag of maak één opmerking tegelijk in een zin.
· twee vragen of meer onthouden lukt niet meer.
· geef niet meer dan één advies of taak tegelijk.
· vertel wat er vandaag/ op dit moment aan de orde is, gebruik foto's (als je over bekenden praat), ga voor het raam staan als je over het weer praat. Koppel taal (abstract) zoveel mogelijk aan object (concreet).
· voeg meteen de daad bij het woord (bijvoorbeeld ik zou het fijn vinden als u me met afwassen helpt, dit meteen ook gaan doen). Als er tijd zit tussen woord en daad is het snel vergeten.
· benader de oudere altijd van voren (face to face).
· besteed ook aandacht aan het non-verbale gedrag van de ander.
Vermijd test situaties
Maak de dementerende niet nog onzekerder door veel vragen te stellen als "Wie is die meneer/mevrouw?, Waar wonen de kinderen?, Wanneer zijn ze jarig?". Blijf niet doorvragen als hij of zij het niet meer weet. Blijf niet iets stimuleren wat niet meer kan.
Tempo aanpassen
De dementerende mens is sneller vermoeid en overbelast. Het is allemaal sneller teveel. Vermijd daarom teveel drukte, teveel vreemde gezichten, teveel TV. Pas je tempo aan. Omdat de betrokkene veel van wat hij/zij meemaakt weer vergeet, is veel nieuw en onbekend wat voor ons bekend en vertrouwd is.
Vaste structuren zijn belangrijk
Het helpt bij de oriëntatie als de dagelijkse leefwereld zoveel mogelijk onveranderd blijft. Alles op zijn vaste plaats (meubels) en herkenbaar (kleuren). Geef bepaalde kamers (slaapkamer, toilet) aan met symbolen.
· hanteer zoveel mogelijk een vaste dagindeling. Doe dingen zoveel mogelijk in dezelfde volgorde en op het zelfde tijdstip.
· breng de dementerende niet te vaak in nieuwe, andere situaties.
· wissel niet onnodig met verzorgenden op de afdeling.
· verander routine-handelingen alleen als ze niet meer werken, als ze geen zin meer hebben.
Omgaan met desoriëntatie in tijd
Help hem of haar met de tijdsoriëntatie door regelmatig op te merken:
· het is nu half elf en koffietijd
· het is vandaag woensdag. Op de activiteitenbegeleiding gaat u vandaag .....
· straks komt ....... want die komt altijd op .....
· het is mooi weer vandaag, dat mag ook wel want het is alweer mei.
Gebruik geheugensteuntjes zoals een mededelingenbord en een duidelijke kalender die ergens goed zichtbaar hangt.
Omgaan met verdriet
De dementerende mens beschikt nog wel degelijk over emoties. Als hij/ zij verdrietig is over zijn/haar (overleden) moeder die alsmaar niet thuiskomt, is hij of zij echt verdrietig. Poets dat verdriet niet weg. Probeer er samen achter te komen dat moeder overleden is of leid na enige tijd de aandacht naar iets anders, of als iemand iets kwijt is, ga dan samen zoeken en leid de aandacht af. Wees aanwezig door bijvoorbeeld de hand vast te houden of samen te gaan lopen.
Ga niet over tot welles/nietes discussie
Het resultaat is meestal spanningen, onrust en irritaties. Terechtwijzen of corrigeren is wat anders.
Emotionele labiliteit
"Normale" dagelijkse dingen kunnen de demente persoon snel overstuur maken. Voorkom frustrerende bezigheden, haal de persoon snel uit een overstuur-makende situatie (kalm, niet gehaast), ga dan niet in discussie, maar ben aanwezig (hand vasthouden of iets dergelijks en gaan lopen). Probeer te onderbreken, af te leiden.
Agressie en geweld
Zie de agressie als iets dat voorkomt uit de ziekte. Treed het niet tegemoet zoals bij een "gezond mens". De agressie is vaak overdreven, verkeerd gericht of een reactie op overvraagd zijn. Het is niet altijd op jou gericht. Blijf kalm want boos reageren kan de angst en onrust nog groter maken. Probeer de persoon af te leiden door bijvoorbeeld over een onderwerp te beginnen, waarvan je weet dat hij/ zij het een prettig onderwerp vindt. De betrokkene vergeet deze episode na een tijdje. Zorg er wel voor dat je je eigen emoties en boosheid met iemand anders kunt bespreken.
Depressie en angst
Soms merkt een dementerende op "Ik wil dood" of "Wat heeft het allemaal nog voor zin". Deze gevoelens zijn oprecht. Je kunt er op ingaan door te zeggen dat je het gehoord hebt of dat je het kunt begrijpen. Probeer de persoon niet te overtuigen dat het niet nodig is. Dwing hem of haar niet de gevoelens uit te leggen (dat gaat namelijk niet). Dit veroorzaakt alleen maar agitatie (onrust). Troost door er te zijn.
Beschuldigingen
Als je beschuldigd wordt, zie dit dan als een uiting vanwege de algehele verwarring die met de dementie samenhangt. Probeer het te zien als iets dat niet persoonlijk tegen jou gericht is en ga niet in discussie om het te weerleggen.
Hallucinaties
Als iemand iets ziet of hoort dat er niet is, ga dat dan niet ontkennen, maar zeg iets van "Ik zie het niet, maar ik zie wel dat u er angstig door wordt". Belangrijk is om aanwezig te zijn en kalmte uit te stralen. De ander aanraken kan een bescherming bieden tegen angsten. In een aantal gevallen kan medicatie behulpzaam zijn.
http://www.btsg.nl/infobulletin/dementie/dementie-omgang.html
4. Stoornissen die samenhangen met schoolse vaardigheden
Leerstoornissen en studieproblemen.
Leesstoornis:
Het leesniveau ligt aanzienlijk onder het te verwachten niveau en interfereert met de schoolresultaten of de dagelijkse bezigheden waarvoor leesvaardigheid vereist is.
Studieprobleem:
Deze categorie wordt gebruikt als vaststaat dat het studie probleem geen psychische stoornis is maar wel een reden tot zorg. Een voorbeeld is een patroon van slechte cijfers of ernstig onder zijn of haar niveau presteren, niet veroorzaakt door een psychische stoornis.
5. Lichamelijke en zintuiglijke beperkingen
Een toenemend aantal mensen heeft een handicap ten aanzien van het functioneren.
Doofheid:
Doofheid betekent veel meer dan 'niet kunnen horen'. Doofheid betekent afgesneden zijn van een heel belangrijke menselijke eigenschap: interactie door gesproken taal. Niet alleen horen is voor doven een probleem, maar ook gehoord worden.
Wie vanaf de geboorte niet hoort, heeft moeite met taalverwerving. Leren spreken is moeizaam, maar ook het aanleren van de taal zelf. Taal leer je nu eenmaal voor een groot deel passief, door te luisteren wat anderen zeggen en hoe ze het zeggen. Taalachterstand leidt vaak tot kennisachterstand. Doven moeten veel meer moeite dan horende mensen om kennis en informatie op te doen.
Mensen die pas doof zijn geworden nadat ze hebben leren spreken, hebben minder problemen om zich verstaanbaar te maken en ook minder problemen met het begrijpen van taal, en dus met het opdoen van kennis en informatie.
Ten slotte zijn er nog mensen die niet geheel doof, maar slechthorend zijn. Slechthorendheid is er in allerlei varianten. Er zijn mensen die bepaalde frequenties niet horen, waardoor een gedeelte van al het geluid wegvalt. Anderen horen wel alle frequenties, maar alleen heel zacht en met veel ruis. Ook voor slechthorenden geldt dat zij vanaf de geboorte of pas op latere leeftijd minder zijn gaan horen. Dus ook bij slechthorenden is er een verschil in de mogelijkheden voor taalbeheersing.
Veel doven kiezen ervoor zich vooral te begeven tussen andere doven. De dovenwereld is voor hen veel toegankelijker en herkenbaarder. Ook is het daar soms makkelijker dingen te leren dan in de horende wereld. Maar de dovenwereld is een kleine wereld, en wie zijn volledige mogelijkheden wil benutten is ook aangewezen op functioneren in de 'gewone' wereld.
Hoe hiermee om te gaan in de klas?
1. Doven zijn afhankelijk van visuele informatie. Daardoor missen ze boodschappen die alleen in geluid worden overgebracht, bijvoorbeeld omroepberichten op het station. Zij hebben tril- en flitssignaleringen nodig om geattendeerd te kunnen worden, bijvoorbeeld als de telefoon gaat of een bel.
2. Doven zijn meestal goed in het begrijpen van lichaamstaal. Maar lichaamstaal is soms indirect of dubbelzinnig. Het is lastig om alleen uit visuele signalen op te maken of iemand geërgerd, onaardig of gestrest is. Let erop dat je je emoties ondubbelzinnig duidelijk maakt. Daarmee geef je de dove de gelegenheid daar adequaat op te reageren.
3. Impliciete gedragingen en boodschappen zijn voor doven lastig op te pikken, bijvoorbeeld dat je bepaalde dingen niet zomaar hardop zegt. Sommige dingen worden in de horende wereld op fluistertoon gezegd omdat het taboes zijn of omdat ze geheimzinnig zijn. Een dove kan wel eens de plank misslaan omdat hij dat niet in de gaten heeft.
4. Je kunt een dove op de schouder tikken om aandacht te vragen. Doe dit wel met beleid. Iemand kan zich bedreigd voelen of het als grensoverschrijding ervaren om steeds weer aangeraakt te worden. Vooral bij jongeren in de pubertijd kan dit een probleem zijn. Benader de dove niet onopgemerkt van achteren. Hij of zij hoort je niet aankomen en zal schrikken.
5. Wees je bewust van informatie die zich verspreidt in de wandelgangen. Dit is de informatie die door doven en slechthorenden snel wordt gemist. Heb je met een dove in je omgeving te maken (werk, studie, vriendenkring etc.), vraag je dan regelmatig af of de informatie waarover jij beschikt de dove wel heeft kunnen bereiken. Zo niet, stuur dan even een mailtje met de afspraken of de laatste stand van zaken.
6. Realiseer je dat voor doofgeboren mensen Gebarentaal hun eerste en natuurlijke taal is, en dat gesproken en geschreven Nederlands voor hen een tweede taal is (zoals Engels voor horenden). Dat betekent dat zij zich vaak niet zo soepel leren uitdrukken in het Nederlands als horenden, en dat ze ook moeite kunnen blijven houden met spelling en het lezen van het Nederlands. Dat is de reden dat bij schriftelijke tentamens soms zelfs een tolk Gebarentaal wordt ingeschakeld om de vragen te 'vertalen'.
http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/bijzondere-mensen/slechthorenden-en-doven.html
Blindheid:
Slechtziendheid is er in allerlei variaties. Er zijn mensen met kokervisie, waarbij ze alles door een smalle buis zien, er zijn mensen die niets zien in schemerlicht, en er zijn mensen die wel schaduwen zien, maar niets een beetje scherp. Als iemand met een blindenstok of blindengeleidehond loopt, dan betekent het niet altijd dat hij helemaal niets ziet. Maar iemand die een zware zonnebril op heeft, ziet niet per definitie nog wat. Soms is licht schadelijk voor de ogen.
Blinden en slechtzienden lijken soms zoekend gedrag te vertonen. Toch is dat niet altijd een teken dat ze de weg kwijt zijn of hulp nodig hebben. Blinden en slechtzienden moet zich via andere zintuigen oriënteren en meer tijd nemen om te bepalen waar ze zich bevinden en waar ze heen moeten. Veel blinden en slechtzienden ervaren het als uiterst storend dat ze zomaar bij de arm worden vastgegrepen door hulpvaardige passanten 'die hen wel even zullen helpen oversteken'. Vraag een blinde dus altijd eerst of hij hulp nodig heeft als je denkt dat dat zo is.
Hoe hiermee om te gaan in de klas?
1. Een school kan gebruikmaken van begeleiding vanuit een blindenschool. Zo'n begeleider kan de blinde leerling, maar ook medeleerlingen en docenten informatie geven en ondersteunen.
2. Noem leerlingen in de klas steeds bij de naam, zodat de blinde of slechtziende leert welke stem bij welke naam hoort. Ook weet de blinde of slechtziende dan wanneer je het tegen hem of haar hebt.
3. De vraag aan een blinde of slechtziende wat hij of zij nog wel ziet is lastig te beantwoorden, omdat hij/zij geen enkel idee heeft wat jij als ziende precies ziet. Je moet daar als leerkracht gaandeweg achter komen door goed naar de leerling te kijken.
4. Laat blinde of slechtziende leerlingen zo veel mogelijk meedoen aan alle activiteiten, dus ook excursies, praktijkopdrachten of speciale klussen (ook minder leuke klusjes). Aan alles meedoen vergroot de zelfredzaamheid.
5. Stel dezelfde eisenaan de blinde/slechtziende leerling als aan de overige leerlingen, zowel in het schoolwerk als in het gedrag.
6. Als je als docent de klas binnenkomt, zeg dan iets, zodat de blinde/slechtziende leerling weet dat je er bent.
7. Wees je bewust van impliciete informatie en informatie die alleen visueel wordt aangeboden, bijvoorbeeld roosterwijzigingen. Zorg ervoor de blinde/slechtziende leerling die informatie ontvangt. Wijs eventueel een medeleerling aan die deze taak op zich neemt.
8. Zeg hardop wat je op het bord schrijft of wat er op een projectiescherm staat. Omschrijf de inhoud van grafieken en diagrammen. Spel technische termen en vreemde woorden de eerste keer dat je ze gebruikt.
9. Gebruik in proefwerken en tentamens liever geen plaatjes en grafieken. Geef bij proefwerken extra tijd. De vragen lezen kost een blinde/slechtziende extra tijd.
10. Geef voorwerpen die je toont aan de blinde/slechtziende in de hand, zodat de leerling deze kan aanraken en voelen.
11. Schoolboeken en ander lesmateriaal kunnen via Stichting Dedicon worden omgezet naar een voor de blinde/slechtziende hanteerbare vorm. Lever het materiaal en de boekenlijst tijdig aan. Stel brieven, instructies, notities etc. digitaal beschikbaar, zodat de blinde/slechtziende deze via speciale software op de computer kan lezen/afluisteren.
http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/bijzondere-mensen/slechtzienden-en-blinden.html
Dwarslaesie:
Een dwarslaesie is een beschadiging van het ruggenmerg , waardoor uitval van de zenuwen ontstaat die onder het niveau (van het hoofd af gerekend) van het ruggenmerg ontspringen. Hierdoor ontstaat een verlamming van benen, bij hogere letsels ook van de armen of zelfs van de ademhalingsspieren. Een dwarslaesie is een zeer ernstig letsel dat over het algemeen niet meer kan genezen.
http://www.dwarslaesie.nl/de-aandoening/de-dwarslaesie/
Rolstoel in de gymles:
Speciale gymles
Het Liliane Fonds biedt Basisscholen sport en spel modules aan voor de gymles. Kinderen kunnen rijden met een rolstoel, langs een hinderniscircuit lopen en met een blinddoek voor spellen doen. Alle materialen worden volledig verzorgd door het Liliane Fonds. Door de speciale gymles leren leerlingen begrijpen hoe het is om met een handicap te leven. Voor hun gehandicapte leeftijdgenootjes zijn heel veel 'gewone' dingen lang niet altijd vanzelfsprekend. https://www.youtube.com/watch?v=TRHcvCYRqt8
6. Problematieken rond maatschappelijke integratie en participatie
Bij de integratie van mensen met een afwijkende achtergrond kunnen zich een aantal problemen voordoen.
In - en uitsluiting:
Sociale uitsluiting kunnen we definiëren als de 'toestand die voortvloeit uit tekorten op het economische, politieke, sociale en culturele vlak. Individuen en groepen die deze tekorten ervaren, worden belemmerd in hun deelname aan de maatschappij'. Sociale uitsluiting wordt bepaald aan de hand van een aantal indicatoren, zoals het niet op een sportclub of zwemles zitten, de mate waarin het kind uitstapjes maakt, op vakantie gaat, verjaardagscadeautjes voor andere kinderen kan kopen, mee te doen aan schoolevenementen etc.
Sociale uitsluiting is mogelijk een voorbode van moeilijkheden die kinderen in hun latere leven zullen ervaren. Door tijdig aandacht aan armoede te besteden en de bestrijding daarvan kan men risico's in de toekomst voorkomen. Het onderzoek kijkt niet alleen naar deelname aan sport, cultuur en het verenigingsleven, maar gaat uit van een bredere opvatting waarin ook gekeken wordt naar andere vormen van sociale participatie en andere aspecten van sociale uitsluiting. Verder wil het causale factoren en mechanismen van uitsluiting identificeren.
1. Wat houdt sociale uitsluiting in en hoe kan het worden gemeten?
Hierbij wordt het opgevat als een verschijnsel met vier theoretische dimensies:
· onvoldoende sociale participatie:
Dit houdt in dat men onvoldoende deelneemt aan sociale netwerken, weinig contacten met anderen onderhoudt en weinig sociale betrokkenheid kent. Sociale participatie komt de ontwikkeling ten goede en uit zich onder andere in de deelname aan sport-, spel- en hobbyverenigingen, het maken van uitstapjes en vakantiereizen.
· onvoldoende normatieve integratie:
Door een afwijkende houding zet men zichzelf buiten het maatschappelijk leven. Dit uit zich o.a. in normoverschrijdend (crimineel) gedrag, spijbelen van school, pesten en weinig belang stellen in bijvoorbeeld goede schoolprestaties.
· materiële deprivatie:
Dit houdt in dat men door geldgebrek bepaalde essentiële zaken moet ontberen. Ook ontbreekt het aan middelen om bijvoorbeeld verjaardagscadeautjes te kopen voor vriendjes of vriendinnetjes.
· onvoldoende toegang tot sociale grondrechten :
Deze dimensie duidt erop dat kinderen niet leven in een prettige en veilige omgeving. Ook het ontbreken van spel- en ontmoetingsplaatsen speelt hierbij een rol, evenals het ontbreken van bijvoorbeeld goede, bereikbare scholen. Daarnaast kunnen verkeerssituaties onoverzichtelijk zijn en ontbreekt het aan sociale veiligheid.
2. Oorzaken van sociale uitsluiting:
· armoede – gedefinieerd in termen van inkomen, d.w.z. bij minder inkomen dan 120% van het geldende sociale minimum. In dat geval is er sprake van minder vakantie, minder contacten met vriendjes en minder bezoek aan b.v. verjaardagen. Daarnaast is er minder maatschappelijke deelname in de vorm van sportverenigingen en hobbyclubs. Er is ook sprake van een gebrek aan contact met buren, wat versterkt wordt door het wonen in onveilige buurten.
· overige factoren – hierbij spelen de kenmerken van het gezin, de ouders, de kinderen zelf en de leefomgeving een rol. Ook is de kans op sociale uitsluiting groter wanneer het kind niet van westerse afkomst is, uit een eenoudergezin afkomstig is, ouders met een laag opleidingsniveau hebben of ouders die zonder betaald werk zitten.
Zondebokmechanisme:
Het begrip zondebok wordt gebruikt om iets of iemand aan te duiden die de schuld van velen op zich geschoven krijgt. De zondebok is hierbij niet altijd onschuldig of schuldig maar het begrip impliceert wel enige onterechte schuld. Het spreekwoordelijk begrip omvat een schuldvraag die bij de echte offerande niet ter sprake kwam.
Psychologen hebben ontdekt dat het zondebokmechanisme ook een verschijnsel is binnen groepen, kleine (zoals gezinnen), maar ook in veel grotere verbanden (schoolklassen, leger, kantoorpersoneel, familie, natie). Binnen groepen is het voorkomen van een zondebok, die de ziektes en frustraties van het gezin (of de groep) op zich krijgt geprojecteerd, geen ongewoon fenomeen. De 'rol' van zondebok komt dan vaak toe aan de zwakkere in de groep. De kern van het zondebokmechanisme is echter dat, zelfs indien deze zwakkere uiteindelijk uit de groep zou worden gestoten, het groepsmechanisme vervolgens een nieuwe zondebok zal 'aanwijzen' en wel omdat het groepsmechanisme dit feitelijk vraagt/nodig heeft om de in het systeem aanwezige spanning af te voeren. Het betreffende systeem heeft geen andere, meer volwassen mechanismen ontwikkeld om deze spanningen af te voeren.
In gangbaar taalgebruik wordt het begrip ook wel toegepast op situaties waarbij een daadwerkelijke schuld bij de zondebok wordt verondersteld.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Zondebok
7. Verslavingsproblematiek
Het ontstaan van verslaving:
Verslaving begint er meestal mee dat je de effecten van een bepaalde drug op prijs stelt. Het ontspant je, geeft je energie of het helpt je ineens over je verlegenheid heen. Je vindt het effect plezierig en wat plezierig is wil je herhalen, dus doe je het nog een keer en nog een keer.
De functie van verslaving:
In Nederland zijn meer dan twee miljoen mensen verslaafd aan alcohol, tabak, drugs of verslavende gewoonten als bijvoorbeeld gamen of gokken. Kenmerkend voor verslaving is het dwangmatig gebruiken van overmatige hoeveelheden van een genotmiddel of dwangmatig gewoontes gebruiken. De een raakt gemakkelijker verslaafd dan de ander. Dit wordt wel de individuele kwetsbaarheid voor verslaving genoemd. Om verslaafd te kunnen raken is het daarnaast noodzakelijk in contact te komen met een verslavend middel. Hoe snel iemand verslaafd raakt hangt af van het middel en van de omstandigheden waarin iemand verkeert.
Omgaan met een verslaafde persoon:
Als iemand in je omgeving drugs gebruikt, kan dat je bezorgd maken. Drugsgebruik heeft altijd risico's. Maar die risico's verschillen per persoon, situatie en drug. Als een gezonde volwassene een keer met drugs experimenteert, hoeft er niet gelijk een probleem te ontstaan. Risico's worden groter als iemand jong is, psychische of lichamelijke problemen heeft of als er onder riskante omstandigheden (verkeer) wordt gebruikt.
Risico's verminderen
Als je het moeilijk vindt dat iemand deze risico's neemt, kun je dat met de persoon bespreken. Lees over de risico's in het Drugs ABC en spreek je bezorgdheid uit. Als iemand toch wil gebruiken en je accepteert dit, dan kun je samen kijken hoe hij of zij de risico's kan beperken.
Tips hiervoor vind je op drugsenuitgaan.nl.
Verslaving
Soms loopt drugsgebruik uit de hand en raakt iemand verslaafd. Omgaan met een verslaafd persoon is vaak ontzettend lastig. Zeker als het iemand is die heel dichtbij je staat. Daarom raden we altijd aan om hier met (ervarings)deskundigen over te praten.
Organisaties die je verder kunnen helpen
- Stichting Coke van Jou
Deze landelijke organisatie biedt steun en informatie aan iedereen die problemen ondervindt van het leven met een verslaafd persoon. Hierbij gaat het om allerlei soorten verslavingen. (Dus niet alleen cocaïneverslaving!)Ze organiseren trainingen, zelfhulpgroepen en open dagen.
Wie zich aanmeldt op de site kan ook (anoniem)deelnemen aan een groeps chat of forum. Ook kunnen ze je in contact brengen met een gespecialiseerd familiecounselor en juridisch adviseur. Een eerste gesprek is gratis. - De instellingen voor verslavingszorg
Je kunt hier gesprekken met een hulpverlener krijgen of aan een zelfhulpgroep of cursus deelnemen, gericht op het omgaan met een verslaafd persoon. Ook als de verslaafde persoon zelf geen hulp wil. - Landelijke Stichting Ouders en Verwanten van Drugsverslaafden (LSOVD)
Deze organisatie heeft een telefoonlijn en een e-mailservice en organiseert groepen waarin familie en partners van drugsverslaafden ervaringen kunnen uitwisselen. De medewerkers zijn getrainde ervaringsdeskundigen. - De Drugs Infolijn
Je kunt op werkdagen bellen en chatten met de Drugs Infolijn.
Een e-mail sturen kan ook. Op werkdagen van 9.00 tot 17.00 kun je bellen met een professional van de infolijn voor een luisterend oor, informatie en advies.
http://www.drugsinfo.nl/publiek/omgaan-met-gebruik-ander
Gokverslaving:
Een gokje wagen kan leuk zijn en een gokspel kan ontspannend werken. Gokken begint meestal als een spelletje of recreatief tijdverdrijf. Maar mensen kunnen door gokken ook in een roes raken. Die roes kan uiteindelijk verslavend werken. Waar de meeste mensen het als een spelletje kunnen blijven zien, gaat iemand met gokverslaving door. Zelfs als er schulden ontstaan, houdt de ontkenning aan en blijven mensen met gokverslaving doorspelen.
http://www.jellinek.nl/ben-ik-verslaafd/gokverslaving/
Alcoholverslaving:
Alcohol gebruiken is heel normaal in onze samenleving. De meerderheid van de bevolking drinkt regelmatig een glas wijn bij het eten of een biertje voor de tv. Veel mensen drinken ook wel eens een drankje te veel, maar dat betekent nog niet dat ze een alcoholprobleem hebben of verslaafd zijn.
U heeft waarschijnlijk een alcoholverslaving wanneer u:
· man > 21 glazen of vrouw > 14 glazen per week drinkt
· drinkt om verkeerde redenen (spanningen kwijtraken, somberheid/angst wegdrinken)
· drinkt op ongepaste momenten (‘s morgens voor het werk, als u nog moet autorijden of voor uw kinderen moet zorgen)
· een slok alcohol belangrijker wordt dan al het andere in de wereld
http://www.jellinek.nl/ben-ik-verslaafd/gokverslaving/
8. Criminaliteit en vandalisme
Criminaliteit:
Criminaliteit kan zeer algemeen worden gedefinieerd als alles wat door een wettelijke bepaling als misdrijf strafbaar is gesteld. Wat als criminaliteit wordt beschouwd, kan dus verschillen van maatschappij tot maatschappij, naargelang van de heersende normen.
Vandalisme:
Vandalisme is het moedwillig beschadigen of vernietigen van objecten die iemand anders toebehoren.
Het ontstaan van en omgaan met deze vormen van disfunctioneel gedrag:
‘Gedrag’ en ‘Patronen’ in groepen zijn factoren, die niet altijd eenvoudig zijn te begeleiden door een facilitator. ‘Dominantie’, ‘manipulatie’, ‘geen ruimte voor kritiek’, ‘doorgeslagen efficiency drang’, ‘overstresste reacties’ zijn de eerste symptomen van een omgeving waar de voorwaarden voor het productief functioneren uit balans zijn geraakt. Onveiligheid en disfunctioneel gedrag in groepen kunnen productiviteit en effectief werken in organisaties en groepen in grote mate ondermijnen. Met name in groepen waarin groepsleden elkaar niet meer kunnen aanspreken of corrigeren, kunnen de gevolgen destructief zijn.
Valideren van het gevoel waaruit de behoefte tot criminaliteit en / of vandalisme ontstaat
Het cognitieve model:
In dit model wordt beschreven hoe gedachten over een situatie tot gedrag en gevoelens leiden. Dit wordt schematisch weergegeven in een zogenaamd ABC-schema, ook wel G-schema genoemd:
A. Gebeurtenis: hiermee wordt de objectieve gebeurtenis bedoeld, beschreven alsof je door een camera kijkt
B. Gedachten: hiermee worden de specifieke gedachten bedoeld die je hebt bij de bij A genoemde gebeurtenis
C. Gevoel/Gedrag: welk gevoel of gedrag is het gevolg van deze gedachten?
Zo kan iemand die depressief is bij het (A) tegenkomen van zijn baas denken (B) "O nee hè, ik krijg weer een slechte beoordeling straks" en zich daardoor (C) depressief gaan voelen en zijn baas proberen te vermijden, waardoor hij in de problemen raakt. Een andere theorie is dat CGT zich richt op het activeren van stimuli in het cognitieve netwerk van de cliënt die niet compatibel zijn met irrationele cognities en schema's.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Cognitieve_gedragstherapie
Omgangsvormen zijn:
- Onderscheid te maken tussen twee soorten disfunctioneel gedrag
- 9 strategieën die de basis vormen van disfunctioneel gedrag
- Welke overtuigingen en emoties een soms onzichtbare - rol spelen
- Wat de werkelijke bron is van het disfunctionele gedrag
- Welk type interventies het meeste effect zullen hebben
Grenzen stellen aan disfunctioneel gedrag:
Grenzen stellen, duidelijk zeggen wat je niet wilt en afspraken maken, is belangrijk voor de ontwikkeling van pubers. Waarom?
· Grenzen zorgen ervoor dat pubers weten waar ze aan toe zijn en wat je van hen verwacht.
· Pubers hebben grenzen ook nodig om zich tegen te kunnen verzetten. Dit verzet hoort bij de normale ontwikkeling.
Het vertrouwen laten groeien
Afspraak is afspraak. Dat geldt ook voor regels die je in overleg met je kind hebt bijgesteld.
Als je kind zich aan de afspraken houdt, vertrouw je het meer en durf je je kind ook meer vrijheid en verantwoordelijkheid te geven. Dat kun je ook uitleggen: "Als jij je aan de afspraken houdt, ga ik je vertrouwen en zo kun je dus je vrijheid verdienen."
Als je kind zich niet aan de regels houdt, kan het nodig zijn je kind straf te geven.
http://www.opvoeden.nl/puber/opvoeding-en-gedrag/opvoedtips/grenzen-stellen/