Jodendom
Hoe gaat het jodendom om met de dood en overlijden
Hoe word de dood door jodendom gezien
Het belangrijkste voor de joden is de ziel, het lichaam gaat dood maar de ziel is onverwoestbaar. De joden denken dat de ziel die we liefhebben als fysiek wezen op aarde, na de dood verder gaat.
Ook voor het lichaam is na de dood het einde nog niet daar. De joden denken dat in de toekomst er een goddelijke perfecte wereld komt, als die wereld er is zal de ziel hersteld worden en zal herenigd worden met het lichaam. Daarom moet niet alleen de ziel maar ook het lichaam geheiligd worden. In de bijbel van de joden staat niet veel beschreven over het leven na de dood maar meer over het leven hier en nu op aarde. De joden kunnen dus zelf denken wat ze willen over het leven na de dood, of dat ze nu naar een hemel gaan of naar een hel of dat de ziel helemaal verdwijnt dat maakt helemaal niets uit.
Toch horen leven en dood ook bij elkaar bij de joden want de meeste joden denken het zelfde over leven na de dood als de christenen en moslims, dat betekent dus dat als ze goed leven dat ze dan als ze dood gaan ook naar een goede plek gaan waar het goed is. Ook denken de meeste joden dat alle joden zullen verrijzen in het tijdperk van de Messias. Als de Messias zal komen om een perfecte wereld van vrede en voorspoed aan te kondigen, zullen de zielen van rechtvaardige mensen terug tot leven komen en in deze perfecte wereld leven. De zielen van slechte mensen zullen niet verrijzen
In het leven doen de joden er alles aan om zo lang en goed mogelijk te leven, omdat de joden elk moment van het leven heilig vinden, dit komt door de aanwezigheid van de ziel. Toch accepteren de joden het als het aankomt op het moment van overlijden. De joden tonen respect voor het lichaam omdat dat het voertuig is van de ziel, terwijl ze beseffen dat het lichaam niet de werkelijke persoon is waar ze om rouwen. Ze proberen de overledenen zo lang mogelijk in hun herinnering te houden, terwijl ze weten dat de overledenen toch onder hun zijn.
Sterfproces jodendom
Het sterven
Men ervaart het als een voorrecht aanwezig te zijn bij het sterven. Wanneer de toestand kritiek wordt en het moment van sterven dichterbij komt, draagt de familie of een ander er zorg voor dat de stervende zijn zonden belijdt in de vorm van een gebed (widdoej). Als alles erop wijst dat het leven ten einde loopt zegt men de 'joodse geloofsbelijdenis', Sjeimes genoemd: 'Hoor Israël de Heer is onze God de Heer is één'. Men probeert het uitspreken van het woord 'één' (echad) te laten samenvallen met het moment van sterven omdat de eenwording van Gods Naam in deze wereld de uiteindelijke bestemming is van deze schepping. Ook martelaren gaven hun leven omwille van deze God, die exclusief gediend wil worden.
Indien mogelijk zegt men eerst Jigdal (een verheerlijking en lofprijzing van de levende God, die de doden zal doen herleven in de volheid van Zijn genade) en het dagelijks uitgesproken of gezongen gebed Adon Olam ('Heer der Wereld') uit, waarin de mens zijn vertrouwen toont in God, de levende Verlosser, in Wiens Hand de mens zijn ziel legt bij het slapen, en zijn angst trotseert.
Het Sjeimes wordt herhaald tot de ziel is uitgegaan. Zodra de stervende de laatste adem uitblaast reciteert men uit het Alenoegebed: 'de Eeuwige zal Koning zijn over de hele wereld - op die dag zal de Eeuwige één zijn en Zijn Naam één'. En hierna: 'Hoor Israël, de Eeuwige is onze God, de Eeuwige is één'
.
Na het overlijden wordt Ps. 91 uitgesproken.
Vroeger scheurde men zijn bovenkleed (keri'ah) direct na het overlijden, 'op het uur van de hitte', als teken van verscheurdheid. Tegenwoordig doet men dit vlak voor de begrafenis.
Zodra de dood is vastgesteld door een arts en men de ogen van de overledene heeft gesloten wordt de Joodse Begrafenisonderneming (chewre kadisja) zo snel mogelijk op de hoogte gesteld.
Men kijkt niet meer naar de overledene
'Degene wiens dode vóór hem ligt' is ineens zijn levensoriëntatie kwijt. Het is een zeer emotionele fase, omdat de overledene als het ware nog aanwezig is. Uit respect voor de dode (kawod hameet) bedekt men zo spoedig mogelijk het stoffelijk overschot om de overledene niet te beschamen. De ziel is eruit gegaan, en de dode is niet meer die persoon, die hij bij leven was. Wat rest is het stoffelijke deel van de mens. De mens is volgens de Bijbel geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, met lichaam en ziel. Deze eenheid valt met het overlijden weg, en daarmee ook het Godgelijkende en tevens menselijke deel.
De traditie toomt hier de emotionele verlangens van de nabestaanden in, vooral het verlangen het lijk te willen aanschouwen. Er is geen condoleren, geen visueel afscheid.
Rituelen en de begrafenis
De rituele reiniging en doodskleding
Het lichaam wordt, het liefst vlak voor de begrafenis, door de leden van de begrafenisonderneming ritueel gereinigd, (zonder gezien te worden) in respectvolle stilte (tahara genoemd). Mannen worden alleen door mannen gewassen en vrouwen uitsluitend door vrouwen. Traditioneel vindt de reiniging plaats in een speciaal gebouwtje, het metaheerhuis, maar tegenwoordig kan de tahara ook in een ander gebouw van de joodse gemeente plaatsvinden.
Bij deze reiniging blijft het lichaam in lakens gehuld, terwijl er kommen warm water over uitgegoten worden. De overledene wordt vervolgens gekleed in een eenvoudig witkatoenen doodsgewaad of - als het een man betreft – ook nog in zijn eigen gebedsmantel, waar de gebedskwasten vanaf gehaald zijn. Familieleden zijn in principe niet aanwezig bij de taharah, maar wanneer zij dit wensen wordt het hun toegestaan ook enkele handelingen te verrichten, zoals het aantrekken van een sok of het sluiten van de ogen, na het wassen.
De begrafenis
Als het lichaam in de kist is gelegd, wordt er wat aarde van Israël over het lichaam uitgestrooid of in een zakje onder het hoofd gelegd, als teken van verbondenheid met het eigen land. De joden begraven hun overledenen bij voorkeur zonder kist, maar vanwege de regels die tot voor kort in Nederland golden, gebruiken ze een eenvoudige ruwe vurenhouten kist zonder handvatten. De eenvoudige kist is voor iedereen hetzelfde. In verband met het geloof in de lichamelijke wederopstanding is cremeren voor joden verboden. Een joodse begrafenis moet zo snel mogelijk, na de door de Nederlandse wet verplichte 36 uur, plaatsvinden, tenzij het sabbat of een feestdag is.
Sinds de Tweede Wereldoorlog kiest een klein percentage van de liberale joden voor crematie, vaak als teken van verbondenheid met de mensen die in de holocaust verbrand zijn. Leden van de liberaal joodse gemeente kunnen speciale wensen, die vaak samenhangen met het oorlogsverleden, na een gesprek met de rabbijn in een codicil laten vastleggen.
Bij het begraven is respect voor de overledene het uitgangspunt. In tegenstelling tot de Nederlandse cultuur, waar vaak rekening wordt gehouden met wat de nabestaanden willen of emotioneel aankunnen, vindt de joodse begrafenis zo snel mogelijk plaats. Zo snel dat rouwkaarten versturen vaak geen zin heeft. Ook al kent men de overledene niet persoonlijk, men gaat over het algemeen toch naar een begrafenis, omdat het als een religieuze verplichting wordt gezien.
Na een rouwrede in de aula, waarin de overledene geprezen wordt en zijn dood betreurd (hespeed genoemd), dragen of rijden familie en bekenden de baar of de kist naar het graf dat kort voor de begrafenis gegraven is. De familieleden, volgens de traditie de hoofdverantwoordelijken voor de begrafenis, laten de kist zakken en scheppen als eersten wat zand en gooien dit op de kist. Daarna wordt de schep teruggezet, en niet aan elkaar doorgegeven, om niet de indruk te wekken dat er haast bij is. Het scheppen, uitgevoerd door alle (bij orthodoxen mannelijke) aanwezigen en gaat door tot het gehele graf gevuld is met aarde. Bloemen zijn niet gebruikelijk maar niet verboden. In Nederland wordt de rouwende familie direct na de begrafenis getroost door de aanwezigen. Niet alleen woorden, maar ook een symbolische, doch echte maaltijd (meestal een stuk brood met een ei) zijn een eerste schrille stap terug in de werkelijkheid. Hierna gaat de directe familie naar het rouwhuis voor de sjiwwe.
Pas troosten na de begrafenis
'Troost uw vriend niet, zo lang zijn dode voor hem ligt' is een voorschrift uit de joodse traditie die enorm veel wijsheid in zich bergt. Zo lang de dode niet begraven is, zijn zowel de nabestaanden als de gemeenschap bezig met 'het respect voor de dode' en niet met 'het respect voor de levenden' of de troost voor de nabestaanden. Dit betekent dat ook de gemeenschap verplicht is mee te helpen aan een zo snel mogelijke begrafenis. Het troosten van de rouwenden is hier niet op zijn plaats, aangezien de familie nog te veel in shock verkeert, en ontroostbaar is. Dit gebeurt wel, en zeer intensief, zodra de begrafenis voorbij is, gedurende de rouwweek, de sjiwwe.