Socialisatie
Samenvatting kennisbasisbegrippen socialisatie
Samenvatting socialisatie
Socialisatie en levensloop
1 Ontwikkelingstheorieën en ontwikkelingspsychologie
Omschrijving van het kernconcept
De menselijke levensloop kan vanuit verschillende disciplines en theorieën benaderd worden zoals:
• Psychologie
• Sociologie
• Sociale psychologie
• Pedagogie
• Cognitieve theorieën
• Psychodynamische theorieën
• Humanistische theorieën
• Kritische psychologie
• (Dynamische)systeem- en ecologische theorie
Ontwikkelingspsychologie omvat de menselijke ontwikkeling/ levensloop van de baby tot het levenseinde. Verschillende ontwikkelingspsychologen hebben vanuit hun eigen theorie de normale ontwikkeling/levensloop van de mens uitgewerkt. Iedere ontwikkelingspsycholoog zal daarom zijn eigen accenten leggen.
1.1 Omschrijving van het kernconcept
Psychologie
16
Psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het gedrag van de mens als individu.
Sociologie
17
De sociologie bestudeert de manier waarop mensen samenleven binnen bepaald gemeenschappen of samenlevingsverbanden.
e
Sociale psychologie
17
De sociale psychologie bestudeert de wisselwerking tussen het individu en zijn sociale omgeving.
Pedagogie
internet
Pedagogiek heeft alles te maken met de opvoedkunde en wat er allemaal voor een specialisaties bij zijn. Om te beginnen zijn er verschillende soorten pedagogiek:
• Sociale pedagogiek
• Onderwijspedagogiek
• Klinische pedagogiek
• Gezinspedagogiek
• Theoretische pedagogiek
• Forensische pedagogiek
• Historische pedagogiek
• Orthopedagogiek
Deze laatste onder de pedagogiek termen is vaak wel een van de meest besproken onderwerpen.
Cognitieve theorieën
102
Binnen de cognitieve theorieën staat de ‘definitie van de situatie’ (het interpreteren) centraal. Cognitieve theorieën geven dus een aanvulling op de kennis vanuit de psychoanalyse, de humanistische psychologie en het behaviorisme.
Onder meer wordt er aandacht gegeven aan de rol van verwachtingen en aan de subjectieve waarde van het nastreven van bepaalde doelen.
Psychodynamische theorieën
34/ 97
Het psychodynamische gedachtegoed bestaat uit een rijk palet aan diverse stromingen. De Wolf (1998) noemt drie hoofdstromingen: het driftmodel, het objectrelatiemodel en de zelfpsychologie. De ego-psychologie plaatst hij binnen het driftmodel. Zoals wel vaker gebeurt, noemt hij de Franse traditie apart en dan alleen de bijdragen van Lacan. Wij laten de Franse psychoanalytische traditie hier ook verder buiten beschouwing. De Jonghe (2005) noemt zelfs zes ‘deeltheorieën’ binnen de psychoanalytische traditie: de drifttheorie, de egopsychologie, de objectrelatietheorie, de zelf-psychologie, de hechtingstheorie en de primaireliefdetheorie. Het is dan ook onjuist om te spreken van ‘de’ psychodynamische traditie. De woorden psychodynamisch of dynamisch kunnen overigens als synoniemen gebruikt worden voor psychoanalytisch (Gabbard, 2000).
Een belangrijke persoonlijkheidstheorie is de psychoanalyse. De belangrijkste grondlegger is Sigmund Freud (1856-1939). Hij heeft veel invloed gehad op ons denken en handelen.
• Verdringing
• Projectie
• Hysterie
• Trauma
• Complex
Overtuiging dat we een onbewuste hebben en dat ons gedrag niet kouter rationeel is. We worden ook beïnvloed door irrationele krachten.
Volgens Sigmund Freud is de mens gemotiveerd door driften, die afgeleid zijn van de twee hoofddriften Eros (liefde en seksualiteit) en Thanatos (doodsdrift waarin ook agressieve driften hun oorsprong vinden).
Humanistische theorieën
97
Maslow behoort tot de Amerikaanse school van de humanistische psychologie.
De mens heeft niet alleen behoefte aan seks en andere primaire bestaansvoorwaarden, maar ook aan andere mensen, aan erkenning en zelfwaardering.
Deze behoeften worden ook wel groeibehoeften of zelfactualiseringsbehoeften genoemd.
Maslow behoeftepiramide is opgebouwd uit de volgende behoeften:
1. Fysiologische behoeften (elementair)
De primaire levensbehoeften: de behoefte om te eten en drinken. Voldoende slaap etc.
2. Veiligheidsbehoeften
Zekerheid, veiligheid en bescherming.
3. Sociale behoeften
Behoeften aan liefde en contact met andere mensen. Wanneer je je voldoende veilig
voelt en er voldaan is aan de belangrijkste elementaire levensbehoeften, richt je je vanzelf meer op sociale contacten.
4. Erkenningsbehoeften
“Egobehoeften”, je wilt graag door anderen gewaardeerd en erkend worden. In je werk wil je gerespecteerd worden.
5. Zelfactualiseringsbehoeften
Behoeften aan kennis, waarheid, schoonheid en wijsheid.
Op dit niveau wordt het mogelijk om je verder te ontplooien.
Maslow is van mening dat je pas aan zelfactualisering kunt toekomen, nadat de basisbehoeften (de treden 1 tot en met 4 van de piramide) in voldoende mate bevredigd zijn.
Kritische psychologie
internet
De Nederlandse hoogleraar Theo de Boer is een wijsgerig antropoloog die vraagtekens zet bij de wenselijkheid om ook de mens als 'object' van wetenschap te bestuderen. Zijn stelling, onder meer uiteengezet in 'Grondslagen van een kritische psychologie', is dat de moderne wetenschappen bij de studie van de mens (niet alleen wat betreft de psychologie maar ook de sociale, historische en cultuurwetenschappen) uitgaan van veronderstellingen die ontleend zijn aan het model van de natuurwetenschap. Ze kijken dus op dezelfde manier naar de mens alsof het een ding was en reduceren hem daardoor tot een natuurverschijnsel. De Boer pleit ervoor om de mens in de eerste plaats als een rationeel wezen te zien en dus de natuurwetenschappelijke (empirisch-analytische) benadering aan te vullen met wat hij noemt 'de postulaten van de dialoog'. Deze leveren het model voor het hermeneutisch begrijpen van de mens.
(Dynamische)systeem- en ecologische theorie
internet
Systeemtheorie is een multidisciplinaire theorie over de systematische beschouwing van systemen in de natuur, wetenschap en of maatschappij. Deze theorie is gericht op de complexiteit en onderlinge afhankelijkheid tussen en binnen systemen, wat in de praktijk vaak vereenvoudigd wordt door alleen naar bepaalde aspecten uit het systeem te kijken. Het is gebaseerd op principes uit de natuurkunde, biologie en techniek, en heeft zijn uitwerking naar onder andere de cybernetica, filosofie, organisatieleer, management, psychotherapie, economie en sociologie.
Ecologische theorie?
1.2 Voorbeelden
Sociale psychologie: bekijkt de ontwikkeling van het kind vanuit de groep. Bijvoorbeeld het eerste samenlevingsverband van het kind is het gezin.
Levensloop vanuit verschillende disciplines benaderd:
1.2.1 Ontwikkelingspsychologie
Freud
34
Volgens Freud bestaat de persoonlijkheid uit 3 aspecten of instanties, namelijk:
1. Id
2. Het ego
3. Het super ego
Er kunnen conflicten ontstaan tussen de verschillende instanties. “De mens is een conflictwezen”. Onbewuste factoren als driften hebben een grote invloed op ons gedrag en de ontwikkeling van de persoonlijkheid. “De mens is een driftwezen”.
De mens wordt sterk bepaald door zijn vroege jeugdjaren. Na de eerste 6 jaar is de persoonlijkheid gevormd.
Essentiële veranderingen zijn niet meer mogelijk. “De mens is psychisch gedetermineerd”.
Id
Bij de geboorte hebben we alleen een id. Component, vat vol driften.
Het kind wordt beheerst door lusten of driften onbeheerste krachten die vanuit het id opkomen en die het kind bevredigd wil hebben (hedonisme). Veel driften zijn volgens Freud van seksuele aard.
1e Lust via de mond (orale fase)
2e Lustgevoelens door te spelen met ontlasting (anale fase)
3e Spelen met je geslachtsorganen, daaraan lust beleven wanneer je ermee speelt (fallische fase)
Als kind leer je door de omgang met je ouders langzamerhand steeds meer controle te krijgen over die ‘primitieve’ driften; er ontwikkelt zich een ego onder invloed van het contact met volwassenen.
Lustprincipe, het wordt geregeerd door lusten of impulsen die bevrediging vragen.
Ego
Centrale, besturende deel van de persoonlijkheid.
Het ego houdt het id onder controle en zorgt dat de driften op een gezonde, acceptabele manier tot uiting komen.
‘Verkeerde’ impulsen worden gesublimeerd ofwel omgezet in sociaal aanvaardbaar gedrag. Zo kan een kunstenaar agressieve gevoelens uiten in driftig schilderen.
Het ego is te beschouwen als het realiteitsprincipe: het houdt contact met de realiteit, met de sociale omgeving.
Superego
Het superego ontwikkelt zich langzamerhand uit het ego.
Na de kleutertijd is het bij de meeste kinderen in aanleg aanwezig. Het ontwikkelt zich verder tijdens de schooljaren.
Freud
34
Het superego is te beschouwen als een soort geweten, de verinnerlijkte ouderlijke geboden en verboden.
Bestaat uit idealen (het ik-ideaal).
Freud ziet de mens als een conflictwezen. Altijd ontstaan er conflicten, omdat de mens zijn lusten wil bevredigen (hedonisme) en daardoor in botsing komt met zichzelf en andere mensen.
5 Fasen van de kinderlijke ontwikkeling
Orale fase (0-1 jaar)
Het kind doet de eerste prettige en minder prettige ervaringen op met eten en dringen, met sabbelen en bijten.
Als alles goed gaat leert het kind in deze fase te vertrouwen op de verzorgende volwassene(n) en raakt het gehecht aan zijn ouders.
Het kind kan ook wantrouwend worden of overdreven aanhankelijk, wanneer het zich onvoldoende veilig voelt.
Anale fase (1-3 jaar)
Tijdens deze fase beleeft het kind plezier aan het plassen en poepen, tenzij daar veel angstige ervaringen tegenover staan.
Koppigheidsperiode.
Als alles goed verloopt, leert het kind om te gaan met de eigen behoeften en ontwikkelt het een gezonde autonomie.
Wanneer het kind in deze fase gefixeerd raakt kan het later een gierige, krenterige volwassenen worden of een agressief scheldende (vloekende) rebel.
Fallische fase (tijdens de kleuterleeftijd)
Tijdens de kleuterleeftijd ontdekt het kind de eigen geslachtsorganen en kan daar ook lust aan beleven.
In deze periode speelt ook het oedipuscomplex een belangrijke rol
Oedipuscomplex: het kind ontwikkelt gevoelens van liefde voor de ouder van het andere geslacht en reageert met vijandigheid en ambivalentie (toestand van tegenstrijdige gevoelens) op de ouder van hetzelfde geslacht.
Electracomplex (omgekeerde oedipuscomplex), meisje richt haar liefde op haar vader en houd moeder ervoor verantwoordelijk dat ze geen penis heeft.
Oedipuscomplex lost op wanneer het kind een duidelijke sekserol heeft gekozen.
Homoseksualiteit zou ontstaan door het niet goed aanleren van mannelijk (of vrouwelijk) gedrag.
Latente fase (na kleutertijd tot 12 jaar)
Tijd op om schoolwerk te richten. Seksuele lust gaat een tijdje ondergronds.
Genitale fase (vanaf 12 jaar)
De adolescent is nu in staat een betekenisvolle relatie aan te gaan met een persoon van het andere geslacht.
Freud
34
Belangrijk element in theorie van Freud: de rol van het onderbewuste (onder water en boven water). Fehlleistung of freudiaanse vergissingen (verspreken). Freud stelt dat iedereen een persoonlijk onbewuste heeft.
Erikson
41
Neofreudiaan.
Benaderukken het belang van culturele factoren bij de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Neofreudianen zijn van mening dat de ontwikkeling het hele leven kan doorgaan en dat een zeker herstel (van negatieve invloeden) mogelijk is.
Erikson beschrijft vijf fasen (en 4 aanvullende fasen) tijdens de kindertijd. In elke fase staat een bepaald thematiek centraal.
Fase
Leeftijd
Levenstaak
Deugd
Zuigelingen fase
Geboorte tot 18 maanden
Vertrouwen versus fundamenteel wantrouwen
Hoop
Peuterleeftijd
18 maanden tot 3 jaar
Autonomie
(zelfstandigheid)
versus schaamte en
twijfel
Wil
Kleuterleeftijd
3 tot 5 jaar
Initiatief versus schuldgevoel
Doelgerichtheid
Basisschoolleeftijd
6 tot 12 jaar
Vlijt versus minderwaardigheid
Competentie
Adolescentie
12 tot 18 jaar
Identiteit versus identiteits/-
(rol)verwarring
Trouw
Vroege volwassenheid
18 tot 35 jaar
Intimiteit versus isolement
Liefde
Middelbare volwassenheid
35 tot 55 - 65 jaar
Generativiteit versus stagnatie
Zorg
Late volwassenheid
55 - 65 tot de dood
Ego-integriteit versus wanhoop
Wijsheid
In elke fase moet men door een bepaalde ‘crisis’ heen. Vertrouwen is daarvan bijvoorbeeld het positieve resultaat; wantrouwen het negatieve resultaat.
Afweermechanismen zijn grotendeels onbewuste maatregelen die iemand neemt om zicht te beschermen tegen te grote spanning, pijn of sterke emoties.
1. Verdringing (treed op bij pijnlijke en bedreigende gebeurtenissen)
2. Projectie (is het toeschrijven van eigen emoties, driften of behoeften aan andere mensen)
3. Regressie (terugvallen in kinderlijk of afhankelijk gedrag door emotionele gebeurtenissen)
4. Overdekking door het tegendeel (ook overdekking door het tegendeel (reactieformatie) treed op wanneer bepaalde impulsen of behoeften niet gevoeld of geuit mogen worden)
5. Rationalisering (heeft te maken met het wegpraten van twijfels en emoties)
6. Verplaatsing (de opgeroepen emotie wordt verplaatst of verschoven naar een andere
Erikson
41
situatie(persoon))
7. Vluchtgedrag (afleiding of een andere prikkeling opzoeken om emoties te kunnen
‘vergeten’.
Algemeen mechanisme: de sublimatie. Mensen hebben de neiging om maatschappelijk nietacceptabele gedragingen om te zetten in gedrag dat wel sociaal aanvaardhaar is.
Jung
38
Hij verschilde van mening met Freud onder meer over de rol van het libido en het onbewuste. Verder is zijn theorie wat optimistischer en spiritueel getint.
Jungs theorie over de levensloop is gekoppeld aan de theorie van de 5 archetypen (oerbeelden van de mensheid) In het collectieve bewustzijn huizen, aldus Carl Jung, zogenaamde archetypen. Archetypen zijn instinctieve herinneringsbeelden aan personen met een bepaald gedragsrepertoire, die mensen helpen overleven. Archetypen zouden al vanaf de geboorte aanwezig zijn in onze geest. Ze liggen klaar om ‘opgewekt’ te worden, naar gelang de situatie. Wordt een vrouw bijvoorbeeld zwanger, dan wordt onbewust het Moeder-archetype geactiveerd, dat ervoor zorgt dat ze haar kind instinctief verzorgt en koestert. Alhoewel archetypen hun invloed dus onbewust uitoefenen, komen ze zichtbaar tot uiting in gedrag.:
1. De 1e levenshelft zijn we vooral bezig met de ‘persona’, de buitenkant van onze persoonlijkheid, of het masker waarmee we ins naar de buitenwereld presenteren.
In de 2e levenshelft word ‘de ziel’ belangrijk.
2. De animus (dit archetype weerspiegelt de mannelijke aspecten in de psyche van de vrouw).
3. De anima (dit archetype staat voor de vrouwelijke aspecten in de psyche van de man). Het gaat er dan om het manlijke of het vrouwelijke in onszelf te herkennen en die kenmerken van het andere geslacht een plaats te geven in ons leven.
4. Het 3e belangrijke archetype is het ‘zelf’, dat als doel heeft de tegenstellingen te verzoenen. Het zelf moet dus verder ontwikkeld worden. Voorbeelden van tegenstellingen die opgeheven moeten worden, zijn: goed tegenover kwaad en manlijk tegenover vrouwelijk (Jung spreekt over individuatie).
5. Een belangrijk archetype is ook de ‘de schaduw’: dit staat voor het niet-erkennen van je eigen slechte eigenschappen en neigingen, deze blijven in je persoonlijk onbewuste. (Duistere kant van je onbewuste.)
Jung’s ideeën over archetypen hebben vooral veel invloed gehad buiten de psychologie, in de literatuur en kunst. Wetenschappers nemen ze echter niet serieus, omdat het bestaan van archetypen niet te bewijzen is.
Bowlby,
Theorie en doelen
Bowlby is binnen de ontwikkelingspsychologie met name bekend geworden door zijn hechtingstheorie. Deze theorie erkent de emotionele band van de baby met de verzorgingsfiguur als een gedrag dat in de evolutie naar voor is gekomen en overleving bevordert. Het is momenteel de meest aanvaarde theorie over gehechtheid. Bowlby geloofde dat aangeboren gedragingen
(vb.: lachen, brabbelen, huilen,…) van het kind signalen zijn die de verzorger ertoe aanzetten om met de baby om te gaan en voor de baby te zorgen. Gehechtheid ontwikkelt zich geleidelijk aan in 4 fasen.
1. Nog geen gehechtheid
Deze fase loopt van de geboorte tot 6 weken. De aangeboren signalen brengen de baby in contact met andere mensen, die hen gerust stellen. Ze herkennen de geur en de stem van de moeder. Er is echter nog geen sprake van gehechtheid, want ze merken geen verschil tussen een bekend persoon en een vreemde.
2. Beginnende gehechtheid
Deze fase loopt van 6 weken tot 6 – 8 maanden. Kinderen gaan anders reageren t.o.v. een vertrouwd persoon dan t.o.v. een vreemde (= begin van differentiële reactie). Ze ontwikkelen een soort basisvertrouwen, maar protesteren nog steeds niet wanneer ze gescheiden worden van de moeder.
3. Duidelijke gehechtheid
Deze fase loopt van 6 – 8 maanden tot 18 maanden – 2 jaar. De gehechtheid aan de vertrouwde verzorger is nu duidelijk aanwezig. Kinderen vertonen nu scheidingsangst. Dat is de angst om gescheiden te worden van de volwassene waar ze op vertrouwen. Het is wel afhankelijk van het temperament van de baby en van de situatie. De baby wil de aanwezigheid van de verzorger bestendigen (vb.: door de verzorger te volgen en op de schoot te klimmen). De vertrouwde verzorger wordt gezien als veilige uitvalsbasis, d.w.z. dat de verzorger het punt is van waaruit de omgeving verkend wordt en waar men naar kan terugkeren voor emotionele steun.
4. Ontstaan van wederkerige relatie
Deze fase loopt vanaf 18 maanden – 2 jaar. Het protest om gescheiden te worden van de vertrouwde verzorger neemt toe. Kinderen beginnen te onderhandelen met de verzorger door gebruik te maken van verzoeken en overtuiging om andere doelen te bereiken. Door hun ervaringen in deze 4 fasen, ontwikkelen kinderen een intern werkmodel. Dat is het geheel van verwachtingen over beschikbaarheid van gehechtheidfiguren en de kans dat ze hulp zullen bieden in stressmomenten. Dit is het model voor alle latere intieme relaties.
1.2.2 Sociale psychologie
Lewin
Sociale psychologen verklaren menselijk gedrag doorgaans als een resultaat van een interactie tussen persoonlijke factoren, de sociale situatie en de voorafgaande geschiedenis aan de situatie. Kurt Lewin stelde dat deze interactie als een formule beschouwd kan worden, waarbij gedrag een functie is van de persoon en de omgeving, B=ƒ(P,E) (Behaviour = ƒ(Person, Environment)). Gergen voegde daaraan toe dat de historische context van gedrag een verklarende factor is.
Lewin
Kurt Lewin was een van de oprichters van de Gestaltpsychologie. Behalve van de
Gestaltpsychologie was Lewin ook bekend van zijn zogenaamde veldtheorie. Deze is gebaseerd op een analogie tussen sociale druk en fysieke krachten. Dit houdt in dat een individu onderhevig is aan zowel de innerlijke drang (zoals wensen en verwachtingen) als wel de druk die de omgeving erop uitoefent (bijvoorbeeld de wensen en verwachtingen van anderen). Hiermee was hij een van de pioniers op het gebied van de sociale psychologie, met als hoofdonderwerp sociale druk.
Lewin onderscheidt 3 basisfasen van gedragsverandering:
• Fase 1 : Unfreezing : mensen dienen zich bewust te worden en los te komen van ongewenste gewoonten.
• Fase 2 : Moving : mensen dienen zich vereiste kennis, attitudes en vaardigheden eigen te maken.
• Fase 3 : Freezing : het gewenste gedrag moet niet eenmalig worden uitgevoerd, maar moet een vast onderdeel worden en blijven van het dagelijks doen en laten.
In fase 1 wordt gestreefd naar een overgang van onbewust fout handelen naar bewust fout handelen, in fase 2 naar een overgang van bewust fout naar bewust goed handelen en in fase 3 ten slotte van bewust goed handelen naar onbewust goed.
1.2.3 Cognitieve psychologie
Binnen de cognitieve theorieën staat de ‘definitie van de situatie’ (het interpreteren) centraal. Cognitieve theorieën geven dus een aanvulling op de kennis vanuit de psychoanalyse, de humanistische psychologie en het behaviorisme.
Onder meer wordt aandacht gegeven aan de rol van verwachtingen en aan de subjectieve waarde van het nastreven van bepaalde doelen.
Piaget,
Piaget was een Zwiters psycholoog die de ontwikkeling van kinderen heeft bestudeerd. Volgens hem creëren kinderen hun eigen ontwikkeling doordat zij actief hun omgeving verkennen, dit wordt exploreren genoemd. Piaget was een constructivist, dit houdt in dat hij van mening was dat een kind leert door kennis die hij eerder verworven heeft te verbinden aan nieuwe kennis. Een stukje kennis bouwt als het ware voort op een stukje eerder verworven kennis.
De drie belangrijkste constructieve processen zijn generen van hypothesen, experimenteren en conclusies trekken uit observaties. Kinderen hoeven niet extrinsiek gemotiveerd te worden om te leren, dit wil zeggen dat zij geen beloning van buitenaf nodig hebben om gemotiveerd te zijn. Het leren an sich is al motiverend genoeg, dit wordt intrinsieke motivatie genoemd.
Voordelen van de beschrijving van Piaget:
• Hij heeft observaties gedaan en beschrijvingen gemaakt van verschillende fasen in denken over leeftijd
• De theorie is erg breed en richt zich op meerdere ontwikkelingsgebieden Het beschrijft de interactie tussen natuur en omgeving
Adaptatie : de neiging om te reageren op de eisen die de omgeving stelt die stroken met je eigen doelen
Piaget,
Organisatie : de neiging om afzonderlijke observaties te integreren in coherente kennis
Continuïteit : de verschillende (denk)stappen liggen dicht bij elkaar en sluiten op elkaar aan
Piaget onderscheidde drie mechanismen waarmee kennis vergaard wordt: assimilatie, accommodatie en equilibratie. Volgens Piaget bestaat kennis uit verschillende structuren.
Bij assimilatie vertaalt men nieuwe informatie naar een vorm die men kan begrijpen (een man die twee plukken haar heeft aan de zijkant van zijn hoofd wordt door kinderen snel een clown genoemd).
Bij accomodatie verwerkt men nieuwe informatie op basis van oude informatie als reactie op nieuwe ervaringen.
Deze beide mechanismen dienen voor een gezonde ontwikkeling in een evenwicht te zijn, het proces om dit te bereiken wordt equilibratie genoemd.
De ontwikkeling is geen vloeiende lijn maar maakt soms grotere, dan weer kleinere
(denk)stappen. Dit wordt discontinuïteit genoemd. Discontinuïteit kan ontstaan als gevolg van de menselijke neiging informatie te organiseren in coherente structuren. Een kwalitatieve verandering is een verandering in de basis vaardigheden/capaciteiten (bvb moreel redeneren).
Volgens Piaget doorlopen kinderen vier stadia van cognitieve ontwikkeling:
1. Sensomotorische stadium
2. Preoperationele stadium
3. Concreet operationele stadium
4. Formeel operationele stadium
1. Sensomotorische stadium (geboorte tot 2 jaar) Het sensomotorische stadium kent zes substadia:
1. Geboorte tot 1 maand
Wijzigen van reflexen in meer adaptieve, bruikbare reflexen
2. 1 tot 4 maanden
Integreren meerdere reflexen
3. 4 tot 8 maanden
Meer interesse in wereld om zich heen. Herhaling gedrag dat leidt tot plezierige of interessante resultaten. Nog geen objectpermanentie
4. Tot 12 maanden
Objectpermanentie: de kennis dat een object blijft bestaan ook al is het uit het zicht. A-not B error: de neiging om objecten te zoeken op plaatsen waar ze eerder altijd gevonden zijn en niet waar ze de laatste keer verstopt waren
5. 12 tot 18 maanden
Begin experimenteren (spullen in de wc-pot gooien, geluid met lepels ma vorken etc.)
6. 18 tot 24 maanden
Deferred imitation: herhaling van andermans gedrag, een tijd nadat het gedrag verschenen is
Piaget,
2. Pre operationele stadium (2 tot 7 jaar)
Het pre operationele stadium is een mix van indrukwekkende vooruitgang én indrukwekkende limieten. Een verworvenheid is de symbolische representatie. Hierbij gebruikt men het ene object om een ander object te symboliseren. Zo kan een banaan bij een klein kind een telefoon voorstellen. Een andere verworvenheid is het conservatie concept. Hiermee wordt het idee bedoeld dat het enkel veranderen van de verschijning van een object de basiselementen van dit object niet veranderd.
Een limiet is het egocentrisme. Kinderen zijn geneigd om de wereld alleen vanuit zichzelf te bezien en zij kunnen zich niet of slecht inleven in anderen. Zij kunnen met andere woorden nog niet goed perspectief nemen. Dit zorgt ervoor dat kinderen regelmatig langs elkaar heen praten. Een andere limiet is centratie. Dit is de neiging om te focussen op een enkel, opmerkelijk object of gebeurtenis en daardoor andere relevante dimensies niet te zien[/L]
3. Concreet operationele stadium (7 tot 12 jaar) Begin logisch redeneren
• Er is vooruitgang in het conservatie concept
• Het kind het nog wel moeite systematisch te denken (zwaardere objecten vallen sneller)
4. Formeel operationele stadium (12+ jaar)
• Mogelijkheid abstract denken (het kind kan zich iets voorstellen van bijvoorbeeld het begrip 'hemel')
• Mogelijkheid hypothetisch te redeneren
• Dit stadium is niet universeel: niet iedereen bereikt dit stadium
Kritiek op Piaget:
Ondanks de breedte van zijn theorie kwam er echter ook kritiek uit verschillende hoeken. Deze richtte zich voornamelijk op de volgende punten:
• Kinderen zijn niet zo standvastig dat ze niet meer terugvallen naar een bepaald stadium als ze een hoger stadium bereikt hebben. Het kind kan bijvoorbeeld terugvallen van het concreet operationele stadium naar het pre operationele stadium.
• Kinderen zijn cognitief tot meer in staat dan Piaget ontdekte (o.a. door nieuwe onderzoeken)
• Piaget onderschatte de invloed van de sociale wereld op de cognitieve ontwikkeling
• Piaget is vaag over de cognitieve processen en de mechanismen die cognitieve groei produceren
Vygotksy,
Sociale interactieve en cultuur heeft een grote mate van impact op de cognitieve ontwikkeling van een kind. Het cognitieve proces als taal, denken en beredeneren ontwikkeld zich door sociale interactie. Deze sociale interactie wordt in gang gezet door bijvoorbeeld andere studenten of docenten, ouders, trainers, experts etc.
De zone van naaste ontwikkeling van Vygotsky geeft aan dat de functies van een kind die nog niet zijn gerijpt zijn nog in ontwikkeling zijn door te doen. Wat je vandaag meemaakt is de ontwikkeling voor de dag van morgen.
Vygotksy,
Wat een kind vandaag kan doen met hulp van bijvoorbeeld ouders kan een kind morgen zelfstandig doen.
De zone van naaste ontwikkeling geeft aan dat een kind alleen zelfstandig iets kan uitvoeren als een ouders hem eerst ondersteund en hem helpt. Deze assistentie van bijvoorbeeld een ouders heet: ”scaffolding” in het Nederlands is dat steiger. Het opbouwen van kennis en vaardigheden.
1.2.4 Humanistische psychologie
De humanistische psychologie ontstond in de jaren ´50 en ´60 van de vorige eeuw in Amerika, als reactie op de psychoanalyse en het behaviorisme.
Psychologie van de derde weg. De humanistische psychologie ziet de mens niet als een wezen dat geregeerd wordt door driften en onbewuste krachten. Je hoeft helemaal niet altijd conflicten te hebben met je id of superego. Je hebt wel zekere behoeften en verlangens, maar je kunt heel goed leren om in harmonie te leven met jezelf en met anderen. Je kunt uitgroeien tot een autonoom, vrij en verantwoordelijk wezen.
De humanistische psycholoog is veel optimistischer over veranderbaarheid van de persoonlijkheid dan de freudiaan.
Het is belangrijk dat je je als kind veilig voelt en liefde krijgt, maar op latere leeftdij kun je nog gaan inhalen war je bent tekortgekomen. Herstel is mogelijk.
De humanistische psycholoog spreekt niet van driften, maar van fundamentele behoeften die om bevrediging vragen.
Je zult je willen ontplooien (Rogers) of anders gezegd: je streeft naar zelfactualisatie (Maslow)
Duidelijk blijft dat iedere persoon een unieke stijl heeft. We kunnen dit persoonlijkheid noemen of gedrag.
Maslow,
97
Motivatietheorie.
Is van mening dat de mens allerlei behoeften heeft, die vragen om bevrediging.
Wanneer alle basisbehoeften in redelijke mate bevredigd zijn, kom je toe aan de hogere behoeften. Eerst moeten de lagere behoeften bevredigd zijn, dan volgen de behoeften van het 2e niveau enz.
5.
4.
3.
2.
1.
1. Fysiologische behoeften
- Primaire levensbehoeften (eten en drinken, voldoende slaap, temperatuur, maar ook de behoefte aan seks)
2. Veiligheidsbehoeften
- Zekerheid, veiligheid en bescherming
3. Sociale behoeften
- Behoeften aan liefde en contact met andere mensen. Wanneer je je voldoende veilig voelt en er voldaan is aan de belangrijkste elementaire levensbehoeften richt je je vanzelf meer op
4. Erkenningsbehoefte
- De behoeften van de mens aan erkenning en waardering (egobehoeften)
5. Zelfactualiseringsbehoeften
- Behoeften aan kennis, waarheid, schoonheid en wijsheid. Op dit niveau wordt het mogelijk om je verder te ontwikkelen of te ontplooien. Volgens Maslow kun je pas aan zelfactualisering toekomen wanneer je de treden 1-4 in voldoende mate is bevredigd.
Pas wanneer er een zekere rust of evenwicht ontstaat, kom je toe aan je hogere behoeften. In principe is het voor iedereen mogelijk toe te komen aan het realiseren van de hogere behoeften, maar in de praktijk is dat lang niet voor iedereen weggelegd. Als je bijvoorbeeld moet vechten voor een leefbaar bestaan, zul je je niet zo druk maken om hogere behoeften.
Rogers,
Overige
Deze psychologie gaat uit van een optimistisch mensbeeld:
De mens kan zich bevrijden van trauma’s en problemen uit de vroegere jeugd (psychoanalyse) en kan ontstijgen aan conditionering uit de omgeving (behaviorisme).
De mens is in principe “goed” en zal ernaar streven zich steeds verder te ontwikkelen als persoonlijkheid. Deze persoonlijke ontwikkeling wordt wel zelfactualisering (Maslow) of zelfontplooiing (Rogers) of groei (Peris).
Rogers heeft de zogenoemde niet-directieve gespreksvorm ontwikkeld die nog steeds de basis
Rogers,
Overige
vormt van counselinggesprekken en psychotherapie . Daarbij zijn openheid echtheid en empathie van de counselor van wezenlijk belang. De cliënt staat centraal. Het belangrijkste wat de therapeut moet doen is luisteren, zonder meteen te oordelen of (psychoanalytisch) te interpreteren. Rogers was optimistisch over de mogelijkheid om de wereld te veranderen. Het belangrijkste is een wezenlijke menselijke ontmoeting (encounter). Zijn ideeën over zelfgeleide onderwijsveranderingen en de docent als begeleider van leerprocessen zijn nu nog actueel.
2 Fasen en aspecten in de ontwikkeling
2.1 Omschrijving van het kernconcept
De ontwikkeling van mensen berust op groei, rijping, leren en ontwikkelingsstimulering. De menselijke ontwikkeling voltrekt zich in een aantal fasen of perioden: van de prenatale periode en geboorte tot de ouderdom. Iedere fase heeft zijn eigen kenmerken. Naast de indeling in fasen is de menselijke ontwikkeling aan de hand van ontwikkelingsaspecten uit te leggen.
2.2 Voorbeelden
Fasen : Baby, peuter, kleuter, schoolkind, puberteit, adolescentie, volwassenheid, ouderdom.
Aspecten : Fysieke, cognitieve, sociale en persoonlijkheidsontwikkeling.
Groei, Rijping, Leren, Ontwikkelingsstimulering, Ontwikkelingsfasen, Ontwikkelingsaspecten van de:
2.2.1 Baby (0 - 1,5 jaar)
Baby
Internet + blz. 17
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
Ongeveer de eerste 7 maanden van zijn leven kan de baby nog niet echt denken. Al zijn acties en reacties zijn reflexen: die gebeuren dus automatisch, zonder dat hij erover nadenkt.
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
De baby heeft nog maar weinig specifieke emoties, en ook maar weinig manieren om die uit te drukken. In feite lacht hij als hij zich lekker voelt, en huilt hij als hij zich niet lekker voelt.
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Een warme band opbouwen met het kind is cruciaal in de eerste periode. Als je je baby veel aandacht geeft en hem veel knuffelt, dan leg je een goede basis voor zijn verdere ontwikkeling.
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
Een baby ziet zichzelf niet als een losstaand wezen in de wereld. Een baby ontdekt zijn identiteit, wij hij is en wat hem anders maakt dan de ander, door de ervaringen die hij in verschillende situaties opdoet. Het herkennen van uiterlijke kenmerken is een van de voorwaarden waardoor de persoonlijkheid zich kan vormen. Een spiegel is hiervoor een goed hulpmiddel.
Baby
Internet + blz. 17
Lichamelijke ontwikkeling
In het eerste jaar van zijn leven groeit de baby enorm. Vooral in de eerste maanden zit hij echt in een groeispurt. Zijn botten en spieren groeien met je kind mee.
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
De pasgeboren baby heeft een aantal automatische reacties tot zijn beschikking die hem helpen om te overleven: dat zijn reflexen. Al gauw gaan deze reflexen over in onwillekeurige bewegingen, waar de baby nog niet echt controle over heeft. Zijn bewegingen zijn ‘totaal’: je
kunt geen afzonderlijke bewegingen onderscheiden, zijn hele lichaampje beweegt mee. Of hij nu tevreden of ontevreden is, dat maakt voor zijn bewegingen niets uit.
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
De baby ervaart geen erogene zones. Het aanraken van de huid is in feite één groot tastzintuig. In het eerste jaar is de mond gevoelig omdat de baby veel drinkt en de honger bevredigd wordt. In het tweede jaar krijgt het kind meer beheersing over zijn kringspier. Het al dan niet ophouden of laten lopen van de ontlasting geeft een prettig gevoel. Van hieruit zal bij de peuter en de kleuter het seksuele gevoel verder ontwikkeld worden doordat steeds meer plaatsen van het lichaam als gevoelig worden ervaren. Speciaal de erogene zones worden ontdekt.
2.2.2 Peuter (1,5 - 4 jaar)
Peuter
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
Tussen de 2 en de 3 jaar van cognitieve ontwikkeling begint de peuter gewetensvorming te krijgen. Hij begrijpt waarom sommige dingen niet mogen, maar houdt zich hier niet altijd aan. Zijn woordenschat wordt ook steeds groter en er kunnen al echte gesprekjes gevoerd worden.
Je dreumes begint nu langzaam een beetje te begrijpen hoe de wereld in elkaar zit. Zijn nieuwsgierigheid zorgt voor veel nieuwe indrukken, die zijn cognitieve ontwikkeling stimuleren.
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
De peutertijd kenmerkt zich door een groeiende bewustwording van het eigen ik en de taalverwerving. Beetje bij beetje leren peuters dat ze enige mate van grip hebben op hun emoties. Het onder woorden brengen van wat ze voelen helpt hen daarbij. Culturele verschillen in het tonen van emoties beginnen zichtbaar te worden gedurende de peutertijd. Peuters leren bij welk gedrag, welke emotie als passend wordt ervaren in verschillende situaties. Nadat de peuter ontdekt heeft dat hij los staat van de wereld om zich heen leert hij zich verplaatsen in andermans gevoel. Een teken van empathie, inleven in andermans
Peuter
gevoel, zie je wanneer een peuter een poging onderneemt om een ander te troosten.
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Op sociaal en emotioneel gebied leert je peuter heel wat tussen zijn tweede en vierde verjaardag. Hij wil zelfstandig zijn, maar heeft ook grenzen nodig. En af en toe kan hij ook heel verlegen zijn.
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
De peuter krijgt nu en dan van die ambetante kuren 'peuter-puberteit' noemen ze dat. Da's een mooi woord om de 'nee-fase' in de peuterperiode te omschrijven.
Vlak na zijn eerste verjaardag doorloopt je dreumes een opstandige fase in zijn ontwikkeling. Deze fase wordt vooral gekenmerkt door het woordje "Nee!", waarmee je kindje te pas en te onpas reageert op jouw verzoeken en opdrachten. Tussen zijn tweede en derde verjaardag breekt er opnieuw een periode van verzet aan. Deze fase verschilt echter op een aantal vlakken van de voorafgaande.
Een dreumes die voor het eerst zijn eigen willetje en onafhankelijkheid ontdekt, verzet zich tegen zijn ouders. Hij wordt puur geleid door de drang om tegen zijn ouders in te gaan, maar is zich nog niet bewust van de gevolgen van dit gedrag. Bij een peuter is dit besef wel aanwezig. Net als een jaar daarvoor voelt hij sterk de behoefte om onafhankelijk en zelfstandig te zijn. Maar tegelijkertijd is hij ook bang om zich op die manier los te maken van zijn ouders. Een deel van hem zou het liefst nog even veilig klein blijven. Een peuter voert dus niet alleen strijd met zijn ouders, maar ook met zichzelf.
De perioden waarin je kindje opstandig is, zijn cruciaal voor de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Hij leert dan dat hij een zelfstandig en onafhankelijk individu is, met een duidelijk ego en een eigen wil. Hij realiseert zich dat hij zich los moet maken van jullie, zijn ouders, en zijn eigen beslissingen moet nemen. Deze ontwikkeling verloopt stapje voor stapje en gaat door totdat je kindje volwassen is. In een aantal afzonderlijke perioden treedt deze ontwikkeling extra sterk op de voorgrond.
Lichamelijke ontwikkeling
Een belangrijke mijlpaal in het leven van iedere dreumes is het leren lopen. Ineens kan hij zelf bepalen waar hij gaat en staat. Daardoor kan hij zijn natuurlijke nieuwsgierigheid steeds beter bevredigen.
De snelle ontwikkelingen op lichamelijk gebied heeft je kind zo’n beetje achter de rug als hij 2 jaar oud is. Hij leert zijn bewegingen alleen verfijnen en nog iets beter coördineren. Belangrijkste mijlpaal in deze periode is het zindelijk worden.
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten,
Peuter
zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
De motorische ontwikkeling gaat tussen 1 en 4 jaar met sprongen vooruit. Kinderen krijgen hun lijf steeds meer onder controle. Als je kind 2 jaar is, lijkt het lopen nog een beetje op waggelen. Je kind heeft dan nog moeite om zijn evenwicht te bewaren. Als je kind 3 is, loopt hij al veel beter kan hij misschien ook al rennen, springen en klimmen.
Je kind leert steeds fijnere bewegingen met zijn handen en vingers te maken. Peuters kunnen steeds beter een potlood vasthouden, een bladzijde van een boek omslaan, en kleine dingen doen zoals een kraaltje vastpakken.
Tussen 2 en 4 jaar leren kinderen zich aankleden en beginnen ze een beetje te tekenen, te knippen en te plakken.
Als je kind ongeveer 3 jaar is, kun je soms zien of hij links- of rechtshandig wordt. Maar vaak wordt dit pas later (rond 6 jaar) echt duidelijk.
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
De peuter begint zijn seksuele gevoelens verder te ontwikkelen. Peuters zijn nog onbevangen en zonder argwaan worden geslachtsorganen bekeken en aangeraakt. Het kind ervaart dat als prettig, net als eten, drinken en slapen. Elk kind moet deze verkenningen kunnen uitvoeren om later op een gezonde wijze zijn seksuele ontwikkeling te kunnen vervolgen. Hier komen grote culturele verschillen naar voren ten opzichte van seksualiteit. Deze kunnen variëren van algehele openheid, alles moet kunnen, tot streng taboe. Beide benaderingen zijn af te raden. Een middenweg heeft de voorkeur
2.2.3 Basisschoolkind (4 - 12 jaar)
Basisschoolkind
De ontwikkeling van je schoolgaande kind
Tussen zijn zesde en twaalfde verjaardag zitten de belangrijkste ontwikkelingen van je schoolgaande kind op het cognitieve vlak; hij leert steeds beter nadenken over abstracte dingen. Hij leert lezen, rekenen en logisch nadenken.
Ontwikkeling van 6 tot en met 8 jaar
Tussen 6 en 9 jaar verandert je kind van een grote kleuter in een echt schoolkind. Zijn lichamelijke en taalontwikkeling worden in deze periode zo goed als voltooid. De belangrijkste ontwikkelingen doen zich voor op sociaal-emotioneel en cognitief vlak.
Met 6 jaar
Als je kind 6 jaar oud is, dan:
begint hij zijn tanden te wisselen
Basisschoolkind
• kan hij redelijk gericht een bal gooien
• kent hij alle kleuren
• tekent een poppetje met hals en kleren
• weet hij het verschil tussen middag en avond
• slaapt hij ongeveer 12 uur per nacht
• vindt hij spelregels belangrijk
Taalontwikkeling
Rond een jaar of 6, 7 is de taalverwerving van je kind zo goed als voltooid. Hij leert er geen regels of woordsoorten meer bij en ook de uitspraak levert nauwelijks meer problemen op. Je kind is nu klaar voor het leren lezen en schrijven.
Met 7 jaar
Als je kind 7 jaar oud is, dan:
• weet hij het verschil tussen links en rechts
• wordt hij voorzichtiger
• kan hij zich beter inleven in de gevoelens van anderen
• heeft hij vriendjes en vriendinnetjes
• kan hij boodschappen onthouden
• kan hij droom en werkelijkheid van elkaar scheiden
• beseft je kind dat iemand die dood is nooit meer terugkomt
Scharnierleeftijd
De leeftijd van 7 jaar wordt beschouwd als een scharnierleeftijd (Delfos). Het leven van je kind voor en na die leeftijd is fundamenteel verschillend. Zodra je kind kan lezen en schrijven, komt hij in de wereld van de volwassenen terecht. Het denken van je kind verandert behoorlijk: hij kan nu zo abstract denken dat hij anders naar het leven en de wereld gaat kijken. Rond 7 jaar ontwikkelt ook het geheugen van je kind. Hij leert strategieën te gebruiken om dingen te onthouden.
Met 8 jaar
Als je kind 8 jaar is, dan:
• begrijpt hij de verschillende geldwaarden van munten en briefjes
• weet hij de datum en de maanden van het jaar
• kan hij samengestelde opdrachten uitvoeren
• vindt hij kinderen van het andere geslacht maar stom
• wordt hij zich bewust van zijn plaats tegenover anderen, en van onze plek als mensen in het heelal
Van onderbouw naar bovenbouw
Op school gaat je kind naar groep 5. Vanaf dat moment hoort hij officieel bij de bovenbouw en dus bij de oudere scholieren. De vakken die hij krijgt, worden ingewikkelder.
Ontwikkeling van 9 tot en met 12 jaar
In de periode van 9 tot en met 12 jaar ontwikkelt je kind zich van een schoolkind tot een prepuber. Lichamelijk beginnen de geslachtskenmerken zich te ontwikkelen. Op cognitief gebied leert je kind steeds abstracter denken. En ook maakt hij nog een aantal belangrijke sociaal-emotionele ontwikkelingen door.
Basisschoolkind
Met 9 jaar
Als je kind 9 jaar is, dan:
• slaapt hij 10 tot 12 uur per nacht
• kan hij geld wisselen tot een euro
• houdt hij vaak van lezen
• is hij beschermend naar een jonger broertje of zusje
• heeft hij hechte vriendschappen
• kan hij zelf oversteken
• maakt hij zich druk over de klimaatverandering of dierenleed
Sociale identiteit
Je kind gaat op zoek naar zijn sociale identiteit: hoe zien anderen mij? Bij welk groepje hoor ik?
Vriendschappen worden steeds belangrijker. Je dochter heeft meestal een paar goede vriendinnen, met wie ze emotionele gebeurtenissen deelt. Je zoon heeft vaker een groepje vrienden om zich heen, met wie hij zich op lichamelijk gebied meet.
Met 10 jaar
Als je kind 10 jaar oud is, dan:
• kan hij kritiek leveren op een absurde uitspraak
• heeft hij een oordeel over moeilijke problemen
• krijgt hij belangstelling voor leden van het andere geslacht
Met 11 jaar
Als je kind 11 jaar oud is, dan:
• slaapt hij 8 tot 10 uur per nacht;
• is hij sterk op kinderen van zijn eigen leeftijd gericht;
• heeft hij al redelijk wat zelfkennis;
• is hij sociaal voelend;
Puberteit bij meisjes
Vanaf 11 jaar kan je dochter al in de puberteit komen. Ze krijgt dan borsten en schaamhaar. Ook krijgt ze een groeispurt, maar die is vaak niet zo sterk als bij jongens. Bij meisjes begint de puberteit ongeveer 2 jaar eerder dan bij jongens.
Met 12 jaar
Als je kind 12 jaar oud is, dan:
• is hij meer naar binnen gericht;
• kan hij dwars, lusteloos, negatief of labiel zijn;
• is hij bezig met seksualiteit;
• krijgt ze belangstelling voor jongens.
Voorbereiding op voortgezet onderwijs
Met 12 jaar moet je kind zich gaan voorbereiden op een nieuwe fase in zijn leven. Hij laat de basisschool achter zich en gaat naar de middelbare school. Hij moet nadenken over zijn toekomst en keuzes maken die de rest van zijn leven beïnvloeden. Oude vrienden raken uit het zicht, nieuwe vriendschappen dienen zich aan.
Basisschoolkind
Jongens en meisjes
Jongens zijn anders dan meisjes: hun taalontwikkeling is later voltooid en ze hebben bijvoorbeeld meer behoefte aan buiten spelen. Meisjes kunnen zich beter concentreren op (school)werkjes en hebben daar ook meer plezier in. Dat is te verklaren uit de verschillen in de ontwikkeling die jongens en meisjes doormaken.
De ontwikkeling van je schoolgaande kind stimuleren
Op school werkt je kind met name aan zijn cognitieve ontwikkeling. Als ouder kun je je kind daarbij helpen. Maar juist zijn sociaal-emotionele ontwikkeling is iets waar hij jouw begeleiding bij kan gebruiken. Hij heeft jou bijvoorbeeld nodig om zelfvertrouwen te krijgen en een zelfbeeld te vormen. Hoe kun je je kind bij die ontwikkeling helpen?
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
In de lagereschoolleeftijd maakt je kind een aantal belangrijke ontwikkelingen door op cognitief gebied. Zo leert hij lezen, schrijven en rekenen. Maar hij krijgt ook steeds meer kennis van en inzicht in de wereld om hem heen. Zijn denken ontwikkelt zich van concreet naar abstract.
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
Naast een groeiende empathie ontwikkelt een kleuter gevoelens van schaamte en trots. Deze emoties worden beschouwd als aangeleerde emoties en zijn erg cultureel bepaald. Gedurende de kleutertijd worden deze emoties nog veel toegeschreven aan anderen. Op latere leeftijd beschrijven kinderen deze emoties pas als eigen gevoelens. Kinderen ontdekken dat ze meerdere gevoelens gelijktijdig kunnen ervaren. In eerste instantie is het lastig om de verschillende emoties los van elkaar waar te nemen ook omdat het vaak tegenstrijdige emoties betreft. Als een kind op zijn verjaardag een rode fiets krijgt kan het blij zijn met de nieuwe fiets, maar gelijktijdig teleurgesteld omdat de fiets niet blauw is.
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
De belangrijkste ontwikkelingen van je schoolgaande kind liggen op sociaal-emotioneel en cognitief gebied. Op sociaal gebied leert je kind steeds beter met anderen omgaan. Bovendien leert hij zijn eigen emoties en persoonlijkheid steeds beter kennen.
Tussen 6 en 12 jaar maakt je kind een aantal interessante ontwikkelingen door op sociaal vlak. Langzaam leert hij dat andere mensen hun eigen gevoelens en gedachten hebben. Bovendien krijgt hij steeds meer inzicht in de persoonlijkheid van anderen. Deze ontwikkelingen vallen allemaal onder ‘sociale cognitie’.
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
De fase van de schoolleeftijd ligt tussen het zesde en twaalfde levensjaar. Tijdens deze fase gaat het kind naar school en komt het kind in de prepuberteit (van het tiende tot twaalfde levensjaar).
Basisschoolkind
Kinderen treden de wereld van groepsvorming binnen en hun gedrag wordt steeds meer bepaald door andere kinderen van de eigen leeftijd. De communicatievaardigheden worden steeds beter als de lichamelijke, cognitieve en sociale aspecten zich verder ontwikkelen.
Het kind in de schoolleeftijd krijgt met het volgende te maken:
1. Ontwikkelen van de sociale en lichamelijke vaardigheden die nodig zijn voor spelen
2. Leren omgaan met anderen
3. Zich gedragen volgens de eigen sekse
4. Leren lezen, schrijven en rekenen
5. Ontwikkelen van het geweten en principes
6. Ontwikkelen van een goed gevoel en mening over zichzelf
Gedurende de tweede ontwikkelingsfase van het kind in de schoolleeftijd, vaak de prepuberteit genoemd, begint het kind zich genuanceerder en volwassener op te stellen en wordt het geconfronteerd met de volgende zaken:
1. Hij moet een onafhankelijk individu worden en leren op zichzelf te vertrouwen
2. Ontwikkelen en onderhouden van vriendschappen met kinderen van eigen leeftijd
3. Begrijpen van de lichamelijke, psychologische en sociale rol van de eigen sekse
4. Ontwikkelen van spierkracht, coördinatie en evenwicht
5. Leren hoe te studeren
Gedurende de fase van de prepuberteit groeien jongens gemiddeld twee à drie cm per jaar en meisjes ongeveer vijf cm per jaar. Jongens worden per jaar circa twee kilo zwaarder en meisjes ongeveer twee à tweeënhalf kilo. Tijdens de late prepuberteit zijn meisjes langer dan jongens. De spieren van beide seksen worden sterker en het lichaam is tot meer in staat. Als het begin van de puberteit zich aankondigt, worden er vele veranderingen in het lichaam zichtbaar. Bij meisjes wordt het bekken breder en komt er vet op heupen en borst. De verandering van de geslachtskenmerken is tijdens deze periode bij jongens minder zichtbaar dan bij meisjes.
Lichamelijke ontwikkeling
Lichamelijk beginnen de geslachtskenmerken zich te ontwikkelen.
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
Oefening van gecompliceerde bewegingen
Kan goed vangen en gooien
Gooit met totaalbeweging
Sport en spel met wedstrijdkarakter
Gecompliceerde bewegingen als touwspringen (draaien + springen) zijn nu mogelijk
Kan eten en tekenen met een ‘volwassen’ greep
Basisschoolkind
Kind kan nu bewegingen imiteren
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
De kleuter weet nu zeker dat hij een jongen of een meisje is. De verliefdheid op moeder houdt op. De jongen trouwt niet met zijn moeder maar met zijn vriendinnetje. Imitatiegedrag van vader of moeder wordt veel gezien. De jongen krijgt de goedkeuring van moeder als hij zijn vader imiteerd. Moeder houdt immers van vader. Bij meisjes is dit omgekeerd ook het geval.
Tot het zesde jaar spelen jongens en meisjes met elkaar. Vanaf tien jaar spelen jongens en meisjes gescheiden. Toch zoeken zij spelenderwijs contact door elkaar te plagen, te duwen en te trekken, gevolgd door het elkaar daarna schreeuwend achterna te rennen, elkaar te pakken te krijgen, zich los te rukken om daarna weer opnieuw te beginnen. Vanaf twaalf jaar verandert dit gedrag in kleine, flirtachtige plagerijen.
2.2.4 Adolescentie (12 - 25 jaar)
Het puberbrein
Puber, tiener, adolescent, allemaal namen voor jongeren tussen de 10 en 22 jaar. Het zijn de jaren waarin de jongere zich ontwikkelt tot volwassene.
Het echte begin van de puberteit vindt plaats in de hersenen. Er komt dan een hormoonafgifte op gang die voor een sterke lichamelijke verandering zorgt. Tegelijkertijd vindt een ontwikkeling plaats op verstandelijk - en psychosociaal gebied. Het is een periode van grote veranderingen.
Wat gebeurt er in het puberbrein?
De hersenomvang neemt niet echt toe, maar er worden veel nieuwe verbindingen aangelegd en verbroken. De ontwikkeling vindt als het ware van achteren naar voren plaats. De achterste hersendelen zijn het eerste volledig ontwikkeld, het voorste deel het laatste. Het voorste deel (met de zogenaamde de frontale hersenshors en prefrontale cortex) is in samenwerking met andere hersengebieden verantwoordelijk voor verstandelijke functies, zoals:
• Plannen
• Organiseren
• Abstract denken
• Sociaal gedrag
• Impulsbeheersing
Deze vaardigheden worden dus als laatste ontwikkeld. Wat veel mensen zich niet realiseren is dat deze ontwikkeling tot in de vroege volwassenheid doorgaat, tot 22-23 jaar.
Drie fasen
De ontwikkeling van jongeren is heel grof in drie fasen te verdelen:
• Vroege adolescentie (ongeveer 10-14 jaar): In deze periode is de invloed van hormonen op de hersenontwikkeling erg groot. Kinderen in deze leeftijd reageren hoofdzakelijk emotioneel. Het rationele denken is nog onderontwikkeld. Dit heeft tot gevolg dat ze afgaan op hun gevoel, dat ze hun behoeftes snel willen bevredigen en impulsief te werk gaan. Jongeren in deze leeftijd zijn graag zelfstandig en onafhankelijk, zeker van hun ouders. Langzamerhand gaan ze zich in hun doen en laten naar hun leeftijdgenoten richten.
• Midden adolescentie (ongeveer 14-16 jaar): De rol van emoties wordt minder. In deze fase gaan kinderen experimenteren op allerlei gebieden. Ze zijn geneigd om grote risico’s te nemen, omdat ze de gevolgen van hun handelen niet goed kunnen overzien. Ze richten zich steeds meer op hun leeftijdsgenoten en willen graag bij de groep horen.
• Late adolescentie (ongeveer 16-22 jaar): omdat de hersenen zich nu helemaal ontwikkelen, leren de jongeren langzamerhand de gevolgen van hun acties te overzien en leren ze weloverwogen keuzes te maken.
Ouders hebben vaak goed in de gaten wat de eigenschappen en vaardigheden zijn van een gemiddelde puber. Veel ouders zijn echter geneigd om de vaardigheden van hun eigen kind wat hoger in te schatten dan die van de gemiddelde puber en dat is een valkuil.
2.2.4.1 Vroege adolescentie (12 – 14 jaar)
Wat is de puberteit?
De puberteit is in feite het begin van de adolescentie: tussen 10 en 15 jaar. De puberteit slaat met name op de lichamelijke volwassenwording, de lichamelijke ontwikkeling die leidt tot vruchtbaarheid. Gemiddeld kan een jongen van 16 kinderen verwekken en een meisje van 15 kinderen krijgen. Is je kind geslachtsrijp? Dan is de puberteit afgelopen. Toch is je kind daarmee nog niet volwassen. Juist op geestelijk gebied moet hij nog een aantal belangrijke ontwikkelingen doormaken, die voornamelijk in zijn hersenen plaatsvinden.
Wat is de adolescentie?
De adolescentie is de levensperiode tussen 10 en 22 jaar. In feite beslaat het de hele periode van de volwassenwording. Het gaat hierbij dus om alle facetten van volwassenwording: sociaal, emotioneel, lichamelijk, cognitief, maatschappelijk. Adolescentie is bovenal een cultureel en maatschappelijk fenomeen. De leeftijdsgrenzen van de adolescentie kunnen daarom per cultuur verschillen.
Puber en adolescent
Is je kind in de puberteit? Dan is hij een puber. Na zijn puberteit wordt hij een adolescent. Als je je kind als ‘puber’ beschrijft, dan bedoel je daarmee ook dat hij lastig kan zijn of dwarsligt. Het woord
‘adolescent’ heeft die (negatieve) bijbetekenis niet. Dan bedoel je een jongere, die op weg is om volwassen te worden.
Vroege adolescentie
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
Tijdens de vroege adolescentie, is het gebruik van meer complexe denken gericht op persoonlijke besluitvorming op school en thuis omgevingen, waaronder de volgende:
• De vroege adolescentie begint om aan te tonen gebruik van formele logische bewerkingen in schoolwerk.
• De vroege adolescentie begint op de vraag van overheid en samenleving normen.
• De vroege adolescentie begint te vormen en zijn / haar eigen gedachten en standpunten te verwoorden op een verscheidenheid van onderwerpen, meestal meer met betrekking tot zijn / haar eigen leven, zoals:
- welke sporten zijn beter om te spelen.
- welke groepen beter te worden opgenomen binnen
- welke persoonlijke optredens zijn wenselijk of aantrekkelijk.
- wat ouderlijke regels moet worden veranderd.
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
Vroege adolescentie
De fase van de puberteit, van groei en ontwikkeling, vindt plaats tussen het twaalfde en twintigste levensjaar. De puberteit is een tijd van snelle lichamelijke groei en psychologische en sociale rijpheid. De eigenwaarde van het kind verandert als het lichaam zich ontwikkelt en het kind zijn grenzen gaat bepalen. Deze fase van ontwikkeling begint bij de puberteit. Tijdens de puberteit beginnen de geslachtsorganen te functioneren en ontwikkelen zich de secundaire geslachtskenmerken, zoals de baard in de keel en de groei van baard en snor. Hiervoor zijn de gonadotrofinen verantwoordelijk, de hormonen die door de hypofyse worden geproduceerd. Door deze hormonen verhogen de eierstokken de productie van het hormoon oestrogeen en de zaadballen de productie van het hormoon testosteron. De leeftijd waarop de puberteit begint, kan erg verschillend zijn en ligt tussen het twaalfde en twintigste levensjaar.
Tijdens deze periode wordt de puber geconfronteerd met:
1. Het accepteren van veranderingen in lichaam en uiterlijk
2. Het ontwikkelen van relaties tussen vrouwen en mannen van dezelfde leeftijd
3. Het accepteren van de mannelijke en vrouwelijke rol die bij zijn of haar leeftijd hoort
4. Onafhankelijk worden van ouders en volwassenen
5. Principes. Hij moet houdingen en waarden ontwikkelen die nodig zijn voor het functioneren in de samenleving
Lichamelijke ontwikkeling
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
Op deze leeftijd krijgen zij met lichamelijke veranderingen te maken en kunnen zij zich hierover onzeker gaan voelen. Zij vergelijken hun lichaam met leeftijdsgenootjes om te bekijken of het eigen lichaam normaal of afwijkend is. Het afwijken van de ideale norm van de leeftijdsgroep wat betreft lichaamsbouw, gelaatstrekken en lichamelijke prestaties kan een bron van ellende zijn. Soms gaat dit over onbelangrijke zaken als het hebben van krullen of stijl haar, een te grote neus ect. Hormonen spelen hier een rol, en in korte tijd vormen zich beharing, het krijgen van borsten en het krijgen van de menstruatie.
2.2.4.2 Midden adolescentie (14 – 16 jaar)
Midden adolescentie
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
Midden adolescentie
Met enige ervaring in het gebruik van meer complexe denkprocessen, de focus van het midden adolescentie breidt vaak om meer filosofische en futuristische betreft, waaronder de volgende:
• De middelste adolescent vaak vragen uitgebreider.
• De middelste adolescent analyses vaak uitgebreider.
• De middelste adolescent denkt over en begint te vormen zijn / haar eigen ethische code (dat wil zeggen, Wat moet ik denkt dat goed is?).
• De middelste adolescent denkt na over verschillende mogelijkheden en begint een eigen identiteit te ontwikkelen (dat wil zeggen, Wie ben ik?).
• De middelste adolescent denkt over en begint om systematisch aandacht aan de mogelijke toekomstige doelen (dat wil zeggen, wat wil ik?).
• De middelste adolescent denkt over en begint om zijn / haar eigen plannen.
• De middelste adolescent begint te denken op lange termijn.
• De middelste adolescent het gebruik van systematisch denken begint te beïnvloeden relaties met anderen.
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
Lichamelijke ontwikkeling
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
Hierbij zie je dat een groep meiden en een groep jongens elkaar opzoeken. Dit gebeurt op een natuurlijke weg op school, of op een ongedwongen manier op een sportclub. In het uitgaansleven worden de leeftijdsgenoten van het andere geslacht meer doelbewust opgezocht. In het begin zullen sommigen zich eerst onzeker voelen over: wat moet ik zeggen, of wat vind hij of zij van mij? Door de kunst van vrienden af te kijken en dit gedrag te imiteren zal men zich
Midden adolescentie
zekerder gaan voelen. Zo raken zij gewend om met elkaar om te gaan.
2.2.4.3 Late adolescentie (16 -25 jaar)
Late adolescentie
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
Tijdens de late adolescentie, zijn complexe denkprocessen wordt gebruikt om zich te concentreren op minder egocentrisch concepten evenals persoonlijke besluitvorming, waaronder de volgende:
• Het eind van de adolescent is toegenomen gedachten over meer globale concepten zoals justitie, geschiedenis, politiek en vaderlandsliefde.
• Het eind van de adolescent ontwikkelt zich vaak idealistische visie op specifieke onderwerpen of problemen.
• Het eind van de adolescent kan debat en ontwikkelen intolerantie van tegengestelde meningen.
• De late puber begint te denken richten op het maken van carrière beslissingen.
• De late puber begint te denken richten op opkomende rol in de volwassen maatschappij.
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
De hersenen zijn gerijpt en er wordt meer rekening gehouden met de sociale en emotionele gevolgen van eigen gedrag.
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Af en toe vallen zij terug in onvolwassenheid. In deze fase kunnen ze beter weerstand bieden tegen sociale druk vanuit de omgeving.
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
Ze worden steeds zelfbewuster en krijgen meer een eigen identiteit. Ze stellen zich verantwoordelijker op en ze kunnen meer kijken naar de lange termijn effecten en zijn in staat om weloverwogen beslissingen te maken.
Lichamelijke ontwikkeling
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich
Late adolescentie
voort te planten)
Acceptatie van het seksueel rijpe lichaam. Zelfgerichtheid wordt minder en maakt meer plaats voor de ander. Wel blijven contacten nog gericht op seksuele aantrekkingskracht, maar ook op gezelligheid en het delen van interesses. Dit leidt tot meer diepgaande en betekenisvolle contacten en voelen zij zich meer betrokken bij het welzijn van anderen.
2.2.5 Volwassenen - ouderdom
2.2.5.1 Jong volwassenheid
Jong volwassenheid
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
De fase van jongvolwassene vindt plaats tussen het 20e en 40e levensjaar. De lichamelijke en sociale ontwikkeling gaat tijdens deze fase verder. Tijdens deze periode ontwikkelt zich een persoonlijke levenscyclus. Over het algemeen gaat men tijdens deze fase een duurzame relatie aan met een ander en wordt er gewerkt aan een carrière en inkomen. Het lichaam groeit nog iets. De volwassen lengte wordt bereikt en de lichaamsstelsels zijn volledig ontwikkeld.
Tot de ontwikkelingstaken van jonge volwassenen behoort:
1. Het kiezen van een opleiding en beroep
2. Selecteren van een huwelijkspartner
3. Leren samen te leven met een man of vrouw
4. Ontwikkelen van een bevredigend seksleven
Lichamelijke ontwikkeling
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
Zij zijn op zoek naar een vaste partner door behoefte aan diepgaande
Jong volwassenheid
en langdurige bindingen. Deze vriendschappen zijn verbonden aan erotiek en seksualiteit. De relatie wordt intiemer en de band sterker. Het samengaan van twee identiteiten die zich verdiepen in elkaar waardoor de behoefte aan duurzaamheid en trouw toeneemt. De duurzame relatie leidt tot verantwoordelijkheid voor elkaar. men wil voor elkaar zorgen en lief en leed delen. Hierna kan een kinderwens ontstaan.
2.2.5.2 Volwassenheid
Volwassenheid
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
Lichamelijke ontwikkeling
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
Op zich is er niets aan de hand. Toch kan door verminderde vitaliteit en verminderde testosteron bij mannen onzekerheid ontstaan tussen mannen en vrouwen op het gebied van de seksualiteit. Kinderen gaan het huis uit, de VUT leeftijd is in zicht en men zal zich aan allerlei nieuwe situaties moeten gaan aanpassen.
2.2.5.3 Jongere ouderdom
Jongere ouderdom
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
De verdere ontwikkeling of juist achteruitgang van de verstandelijke vermogens op middelbare leeftijd wordt grotendeels bepaald door
Jongere ouderdom
opleiding, training, lichamelijke inspanning en complexiteit van de omgeving. Anders dan tieners redeneren volwassenen niet vanuit vooronderstellingen, maar binnen de beperkingen van het werkelijke leven. Dit wordt realistisch denken genoemd. Op de middelbare leeftijd verbetert ook de keuzevaardigheid en wordt meer rekening gehouden met verplichtingen naar anderen voordat een besluit wordt genomen. Waarschijnlijk nemen bepaalde intellectuele functies van volwassenen op middelbare leeftijd met de jaren af. Hieronder valt het vermogen tot abstract denken, zoals het kunnen oplossen van niet-verbale puzzels en nieuwe logische problemen. Daar staat tegenover dat bijvoorbeeld het vermogen tot verbaal redeneren vaak toeneemt. Hierbij maakt men gebruik van vergaarde kennis en woordenschat.
Volwassenen zijn in hun jonge jaren meestal creatiever of vindingrijker en worden nadenkender naarmate zij ouder worden. Wiskundigen, wetenschappers en dichters zijn daarom meestal op hun best als zij in de twintig of dertig zijn. Historici, filosofen en prozaschrijvers blinken juist uit als zij in de veertig, vijftig en zestig zijn.
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
Volwassenen die de middelbare leeftijd hebben bereikt, gaan de beslissingen evalueren die zij in de jonge volwassenheid hebben genomen met betrekking tot werk, partner, relaties, kinderen en persoonlijke doelen.
Bij mensen die het gevoel hebben succesvol te zijn geweest in hun carrière en in hun persoonlijk leven, ontstaat een sterk besef van zogenaamde generativiteit. Dit houdt in: de zorg voor het vormen en leiden van de volgende generatie. Er wordt verondersteld dat mensen hiertoe komen als zij de eerdere taken van de volwassenheid hebben afgerond. Pas als zij een stabiele identiteit hebben verworven en duurzame relaties en vriendschappen zijn aangegaan, zijn ze in staat om de cirkel van aandacht en zorg wijder te trekken en zich in te zetten voor de toekomst van de mensheid. Een generatieve volwassene is productief en betrokken bij de voorbereiding van de volgende generatie voor een leven in de maatschappij.
Degenen die het niet lukt generatief te zijn, krijgen in deze fase vaak een gevoel van stagnatie en desinteresse. Vaak worden deze mensen egocentrisch en hebben de neiging zich af te sluiten voor anderen, waardoor ze in een isolement terecht kunnen komen.
Intieme relaties vormen een belangrijk onderdeel van het volwassen leven. De tevredenheid in een vaste relatie hangt grotendeels af van de ‘verenigbaarheid’ van de partners: een relatie heeft een grotere kans op succes als de partners overeenkomende verwachtingen en voorkeuren hebben.
Een belangrijke taak op middelbare leeftijd is nog altijd het ouderschap. Wanneer de eventuele kinderen groot zijn en het ouderlijk huis verlaten vanwege studie of werk, kunnen dubbele gevoelens optreden. Aan de ene kant kunnen ouders last krijgen van het 'lege-
Jongere ouderdom
nest-syndroom', verdriet dat ouders kunnen voelen wanneer de kinderen zijn vertrokken. Aan de andere kant krijgen ouders dan meer tijd voor zichzelf en voor elkaar, zodat zij elkaar vaak meer nabijstaan en meer tijd samen doorbrengen. De nieuwe vrije tijd kan worden gebruikt om een eigen plan te trekken, wat voorheen vaak niet mogelijk was. Daarnaast zijn grootouders tegenwoordig vaak zeer actief betrokken bij de verzorging van hun eventuele kleinkinderen. Op middelbare leeftijd gaan mensen ook anders tegen hun loopbaan aankijken. Ze hebben in hun werk meestal een vaste plek verworven en stijgen niet verder op de carrièreladder. Tegen de tijd dat het pensioen nadert moet worden nagedacht over een nieuwe invulling van hun vrije tijd.
Aan het einde van deze levensfase gaan volwassenen meestal ruimer denken en hebben minder moeite met het aanvaarden van andermans gezichtspunten. Ze worden inschikkelijker ten aanzien van andere mensen en hun ideeën. Ze beginnen zich meer en meer te realiseren dat er een einde aan het leven komt en maken zich minder druk over zaken als voorheen. Op het einde van de middelbare leeftijd hebben de meeste volwassenen een zekere wijsheid verworven en zijn in staat zorgelozer te genieten van het leven.
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Zie: Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
De fase van de middelbare leeftijd vindt plaats tussen het 40e en 65e levensjaar. Deze fase van ontwikkeling is meer stabiel en aangenaam, alhoewel sommige mensen door een ‘midlife crisis’ moeten. De term
‘midlife crisis’ beschrijft het gevoel dat sommige mensen hebben als zij zich realiseren dat ze niet meer zo jong zijn. Deze term wordt vaak gebruikt voor mannen die proberen hun verloren gegane jeugd terug te krijgen door het aangaan van een buitenechtelijke relatie, het veranderen van baan of het zich weer jeugdig gaan gedragen. Tijdens deze periode van groei en ontwikkeling verandert de levensstijl, doordat de omstandigheden veranderen. Het lichaam verandert op verschillende punten, wat geleidelijk en onopgemerkt of vrij snel kan gaan. Energie en uithoudingsvermogen nemen af. Omdat de stofwisseling en de lichamelijke activiteiten minder worden, kan het gewicht een probleem gaan vormen.
Tijdens deze periode krijgt men met het volgende te maken: 1. Zich aanpassen aan de lichamelijke veranderingen
2. Volwassen kinderen
3. Ontwikkelen van activiteiten in de vrije tijd
4. Bejaarde ouders
Lichamelijke ontwikkeling
Op middelbare leeftijd ondergaan mensen vele lichamelijke
Jongere ouderdom
veranderingen. Zo worden tekenen van veroudering zichtbaar en beginnen lichamelijke kracht en uithoudingsvermogen langzaam af te nemen. Een van de grote veranderingen in het leven van een vrouw van middelbare leeftijd is de menopauze of overgang. Deze gaat gepaard met hormonale schommelingen die allerlei verschijnselen en ongemakken kunnen veroorzaken. Bij mannen van middelbare leeftijd zou een zogenaamde andropauze optreden die net als de menopauze wordt gekenmerkt door een daling van hormonen. De andropauze zou echter een geleidelijke verlopend proces zijn dan de menopauze. In de wetenschap wordt het optreden van een andropauze omstreden. Ondanks de tekenen van veroudering zijn de meeste mensen van in de vijftig en zestig lichamelijk nog vrij fit en sterk. Ze hebben echter wel een groter risico op gezondheidsproblemen als hartaandoeningen, suikerziekte, bepaalde soorten kanker en gewrichtsproblemen.
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
Op zich is er niets aan de hand. Toch kan door verminderde vitaliteit en verminderde testosteron bij mannen onzekerheid ontstaan tussen mannen en vrouwen op het gebied van de seksualiteit. Kinderen gaan het huis uit, de VUT leeftijd is in zicht en men zal zich aan allerlei nieuwe situaties moeten gaan aanpassen.
2.2.5.4 Oudere ouderdom
Oudere ouderdom
Ontwikkelingsaspecten
Cognitieve ontwikkeling (de ontwikkeling van het denkvermogen)
Emotionele ontwikkeling (de ontwikkeling van het gevoelsleven)
Sociale ontwikkeling (de manier waarop een mens leert samen te leven en om te gaan met anderen)
Persoonlijkheidsontwikkeling (datgene wat jou onderscheidt van anderen)
De bejaarde fase begint rond het 65e levensjaar. Een groot aantal lichamelijke, psychologische en sociale veranderingen vinden tijdens deze fase plaats. Zo zal men zich moeten aanpassen aan een lichaam dat tot steeds minder in staat is. Het ouder worden tijdens deze ontwikkelingsfase verschilt aanzienlijk per individu. De oorzaken hiervan liggen bij de genetische informatie, of men weinig of veel ziek
Oudere ouderdom
is geweest en de omgeving, waaronder de eet- en leefgewoonten, wel of geen sportbeoefening en stress.
De ontwikkelingstaken van een bejaarde zijn:
1. Aanpassen aan een aftakelend lichaam en slechter wordende gezondheid
2. Aanpassen aan pensionering en lager inkomen
3. Leren om te gaan met de dood van vrouw of man
4. Zich voorbereiden op de eigen dood
Lichamelijke ontwikkeling
Motorische ontwikkeling (bewegingsapparaat; spieren, gewrichten, zenuwen, alles waarmee je je lichaam bestuurt)
Seksuele ontwikkeling (verbonden met basisbehoeften als liefde en warmte, en met de behoefte van de mens, als biologisch wezen, zich voort te planten)
Ondanks verminderde vitaliteit en minder seksuele behoefte komt men de laatste tijd meer en meer tot de conclusie dat ook bejaarden nog steeds verliefd kunnen worden of blijven. Mensen die hun hele leven seksueel actief zijn geweest houden daar niet plotseling mee op. Veel ouderen zijn tot op hoge leeftijd net zo seksueel actief als jongeren dit zijn. Ouderen genieten ook puur lichamelijk van elkaar en hebben behoefte elkaar aan te raken. Alleen de maatschappij of hun kinderen staan hier soms wat kritisch tegenover.
3 Hechting
3.1 Omschrijving van het kernconcept
Het proces, waarbij het kind in toenemende mate emotioneel en materieel afhankelijk wordt van slechts enkele mensen. Het is de behoefte van mensen een voortdurende nabijheid te zoeken tot andere mensen. Hechting heeft een belangrijke overlevingsfunctie. In het zoeken naar het voortduren van de nabijheid trachten mensen de veiligheid op langere termijn te vinden.
Kenmerken van hechting, ontstaan van hechting en onthechting.
3.2 Voorbeelden
Veilige hechting.
Onthechting: Het ontstaan van trauma's wanneer er meer verwondingen rond de hechting worden ervaren dan de mens aankan.
Hechting:
• de ontwikkeling van hechtingsgedrag, ontstaan van hechting
• kwaliteit van de hechting
• ontstaan van onthechting
• vormen van onthechting
• dramadriehoek in relatie tot (ont)hechting en zelfbeeld
4 Identiteitsvorming
4.1 Omschrijving van het kernconcept
Jongeren zijn bezig een eigen identiteit te ontwikkelen. Men streeft ernaar Iemand te worden met eigen opvattingen, waarden en normen, naar evenwichtig omgaan met gevoelens en intimiteit en men streeft naar autonomie. Dit proces speelt zich af rondom vragen als 'wie ben ik?', 'wat kan ik?' en 'wat wil ik?' Ieder mens staat voor de taak om nieuwe mogelijkheden te ontdekken en te ontwikkelen in relatie tot de omgeving. Er bestaat een relatie tussen intelligentie, achtergrond, gezondheid enerzijds en identiteitsvorming anderzijds. Er zijn verschillende persoonlijkheidstheorieën ontwikkeld. Tot voor kort sprak men met name over identiteitsontwikkeling bij de adolescent. Steeds meer realiseert men dat identiteitsvorming tot op hoge leeftijd voortduurt.
4.2 Voorbeelden
Vormen van identiteitsontwikkeling als foreclosure, moratorium en identiteitsverwarring.
Persoonlijkheid en persoonlijkheidstheorieën van Freud en Maslow.
Persoonlijkheid en persoonlijkheidstheorieën van Freud
Freud ziet de persoonlijkheid opgebouwd uit drie componenten:
1. ID
2. Superego
3. Ego en het onderbewuste.
-ID: het instinctmatige, driftmatige in de mens. Het ID fungeert als een energiebron, een drijfveer achter het handelen van de mens.
-Superego: functioneert als tegenpool van het ID. Superego is het morele aspect van de persoonlijkheid, meer gericht op ideaal dan op realiteit. Ideaal-ik geeft gevoel van trots, conflict met geweten, gevoel van schuld.
-Ego: het ego representeert je ik zoals je jezelf beleefd, je jezelf bewust bent: je ik-besef. Alleen je ego is in staat om de impulsen vanuit je ID om te zetten in handelingen, zodat het ID bevredigd kan worden.
-Het onbewuste: het gebied van de persoonlijkheid waarnaar impulsen van het ID die te bedreigend zijn voor het ego gedrongen kunnen worden.
Persoonlijkheid en persoonlijkheidstheorieën van Maslow
Een mens is psychisch gezonder als hij toekomt aan de volgende basisbehoeften: Behoefte aan eten, drinken, bescherming tegen kou en warmte.
• Behoefte aan veiligheid.
• Behoefte aan warmte en liefde.
• Behoefte aan zelfrespect en respect voor anderen.
• Behoefte om de eigen mogelijkheden en capaciteiten te ontplooien en te ontwikkelen. Volgens Maslow moet de eerste behoefte voor een belangrijk gedeelde bevredigd zijn voordat de mens de tweede behoefte werkelijk als behoefte kan voelen.
4.2.1 Persoonlijkheid, identiteit
Identiteitsontwikkeling in de verschillende ontwikkelingsfases:
Kindertijd
Initiatief tegenover schuld
Adolescentie
Identiteit tegenover identiteitsverwarring
Volwassenheid
Intimiteit tegenover isolement
Ouderdom
Integriteit tegenover wanhoop.
Vormen van identiteitsontwikkeling in de adolescentie:
Foreclosure
Is van toepassing op adolescenten die zich zodanig sterk conformeren aan de eisen en verwachtingen van hun omgeving dat ze niet, door te experimenteren, tot eigen keuzes, bindingen en verplichtingen komen, en zo op verschillende gebieden ervaringen op doen. Ouders, religie, traditie of gevestigde orde zijn meer bepalend voor de sociale rollen die ze vervullen dan hun eigen verlangens en mogelijkheden.
Moratorium
Adolescenten in een periode van moratorium nemen een time-out in het voldoen aan de plichten van de volwassenheid.
Identiteitsverwarring
Ontstaat vaak bij adolescenten die overspoeld worden door ingrijpende ervaringen op meerdere gebieden (seksualiteit, relatie met ouders, studie- of beroepskeuze of concurrentie met anderen.
Negatieve
identiteit
Reactie op het niet kunnen voldoen aan een door de omgeving verwacht of zelf gecreëerd ideaalbeeld.
Kunstmatige
identiteit
Komt tot stand door aansluiting te zoeken bij een groepering die zich extreem vijandig opstelt tegenover een andere groep in de samenleving.
Identity
achievement
Adolescent maakt eigen keuzes, heeft verwarring overwonnen, neemt zelf beslissingen en aanvaardt de verantwoordelijkheden die daaruit voortvloeien.
Seksuele ontwikkeling
Begint bij het leren kennen van het eigen lichaam en het ervaren van lichamelijk genot. Begint al in de babytijd.
De culturele variabele:
Gender
De culturele invulling van het geslachtsverschil.
Cognitieve ontwikkeling
Ontwikkeling van intelligentie.
Invloed van de sociale omgeving
Het spelen van rollen als kind, rekening houdend met de verwachting van andere mensen, dus niet meer op grond van de eigen behoeften en ingevingen. Later gaat het kind de sociale klasse, waartoe de ouders behoren voelen en ervaren. De kennismaking met school maakt dat het kind gaat ervaren dat er eisen gesteld gaan worden.